Jules Verne

Aan gene zijde van de rots, die wij hadden laten springen, bestond een afgrond. De uitbarsting had eene soort van aardbeving teweeg gebracht in dezen door scheuren doorsneden grond; de afgrond had zich geopend, en de zee, in een stortvloed veranderd, sleepte ons er in mede.

Ik gevoelde, dat ik verloren was.

Een, twee uren, weet ik het! gingen zoo voorbij. Wij drongen ons tegen elkander aan, wij hielden elkaars handen vast, om niet van het vlot geslagen te worden; allerhevigste schokken hadden plaats, wanneer het tegen den muur stiet. Toch waren die schokken zeldzaam, waaruit ik opmaakte, dat de galerij werkelijk breeder werd. Er was geen twijfelen aan, het was de weg van Saknussemm, maar in plaats van hem alleen te begaan, hadden wij door onze onvoorzichtigheid eene geheele zee medegesleept.

Men begrijpt licht, dat die gedachten zich in een onbepaalden en duisteren vorm aan mijn geest voordeden. Ik kon ze met moeite verbinden gedurende dezen duizelingwekkenden tocht, die op een val geleek. Naar den wind te oordeelen, die mijn aangezicht zweepte, moest hij de snelste treinen in vaart overtreffen. In deze omstandigheden eene toorts aan te steken was dus onmogelijk, en onze laatste electrieke toestel was, op het oogenblik van de ontploffing, gebroken.

Het verbaasde mij dus zeer, toen ik eensklaps een licht bij mij zag schitteren. Het kalme gelaat van Hans werd er door beschenen. Het was den behendigen jager gelukt de lantaarn aan te steken, en hoewel hare vlam trilde, alsof zij uit wilde gaan, wierp zij toch eenig schijnsel in de verschrikkelijke duisternis.

De galerij was breed. Mijn vermoeden werd dus bevestigd. Ons onvoldoend licht veroorloofde ons niet de beide wanden te gelijk te zien. De helling van het water, dat ons medevoerde, overtrof die der onoverkomelijkste watervallen van Amerika; zijne oppervlakte scheen te bestaan uit een bundel pijlen die met verbazende kracht waren afgeschoten. Ik kan den indruk, dien ik ondervond, door geene juistere vergelijking wedergeven. Het vlot, soms in eene draaikolk rakende, schoot al ronddraaiende verder. Wanneer het de wanden der galerij naderde, liet ik het licht der lantaarn er op vallen, en ik kon over zijne snelheid oordeelen, daar ik de uitspringende rotspunten in verlengde lijnen zag veranderen, zoodat wij besloten waren in een net van beweeglijke lijnen. Ik schatte onze vaart op dertig uur gaans per uur.

Mijn oom en ik, leunende tegen de stomp van den mast, die op het oogenblik van de ramp weggeslagen was, zagen elkander met verwilderde oogen aan. Wij keerden den rug naar den luchtstroom, om niet gesmoord te worden door de snelheid eener beweging, die geene menschelijke macht kon beteugelen.

Intusschen verliepen de uren. De toestand veranderde niet, maar een voorval maakte hem nog ingewikkelder.

Toen ik trachtte een weinig orde in de lading te brengen, zag ik dat het grootste gedeelte der aan boord gebrachte voorwerpen verdwenen was op het oogenblik der ontploffing, toen de zee ons met zooveel geweld aangreep. Ik wilde nauwkeurig weten, hoe het met onze hulpmiddelen stond, en met de lantaarn in de hand begon ik mijne nasporingen. Van onze werktuigen was er niets over dan het kompas en de tijdmeter. De ladders en touwen waren weg, op een eindje kabel na, dat om de stomp van den mast zat.

Geen houweel, geen breekijzer, geen hamer was er meer, en, onherstelbaar ongeluk! wij hadden voor geen dag levensmiddelen meer!

Ik begon de tusschenruimten van het vlot, de kleinste hoekjes door de balken en de samengevoegde planken gevormd, te doorzoeken. Niets! Al onze voorraad bestond slechts uit een stuk gedroogd vleesch en wat beschuit!

Wat stond ik versuft te kijken! Ik wilde het maar niet begrijpen! En toch over welk gevaar bekommerde ik mij? Al ware er mondvoorraad genoeg geweest voor maanden, voor jaren, hoe zouden wij nog uit die afgronden komen, waarin die onweerstaanbare stortvloed ons medesleepte? Waarom zouden wij de martelingen van den honger vreezen, als de dood zich reeds onder zoo vele andere gedaanten vertoonde? Zouden wij den tijd hebben om van gebrek om te komen?

En echter vergat ik door eene onverklaarbare gril der verbeelding het onmiddellijke gevaar, voor de bedreigingen der toekomst, die mij in al hare verschrikkelijkheid voor den geest zweefden.