Toen wij ons reisgewaad afgelegd hadden, deed de stem van den gastheer zich hooren, die ons uitnoodigde om in de keuken te komen, het eenige vertrek waar men stookte, zelfs bij de strengste koude.
Mij oom haastte zich om aan dit vriendelijk bevel te gehoorzamen. Ik volgde hem.
De keukenschoorsteen was nog een ouderwetsch model; in het midden van de kamer diende een steen tot haard, in het dak was een gat, waardoor de rook wegtrok. Die keuken diende ook tot eetzaal.
Toen wij binnentraden, groette onze gastheer ons, alsof hij ons nog niet gezien had, met het woord "saellvertu"! dat wil zeggen "weest gelukkig", en kwam ons de wang kussen.
Zijne vrouw sprak na hem dezelfde woorden, vergezeld van hetzelfde ceremonieel; daarna bogen zich de beide echtgenooten diep met de rechterhand op het hart.
Ik haast mij te zeggen, dat die ijslandsche vrouw moeder was van negentien kinderen, allen, groot en klein, door elkander krielende te midden der rookwolken, waarmede de haard de kamer vulde. Ieder oogenblik zag ik een blond en eenigszins droefgeestig kopje uit dien nevel te voorschijn komen. Men zou gezegd hebben, dat het een krans van slecht schoongemaakte engelenkopjes was.
Mijn oom en ik behandelden dit "broedsel" zeer hartelijk; weldra zaten er drie of vier van die kleuters op onzen rug, evenveel op onze knieen en de rest tusschen onze beenen. Zij die praatten, herhaalden "saellvertu" in alle denkbare tonen. Zij die niet praatten, schreeuwden er des te harder om.
Dit concert werd afgebroken door de aankondiging, dat het maal gereed was. Op dit oogenblik kwam de jager te huis, die voor het voederen der paarden gezorgd had, dat wil zeggen, hij had ze eenvoudig in het veld los laten loopen; de arme dieren moesten zich vergenoegen met te knabbelen aan het schaarsche mos der rotsen en eenig niet zeer voedzaam zeegras; den volgenden morgen zouden zij niet nalaten om uit eigen beweging den arbeid van den vorigen dag weder op te vatten.
"Saellvertu!" zeide Hans bij zijn binnentreden. Vervolgens omhelsde hij heel bedaard en stijf, zonder dat de eene kus luider klonk dan de andere, den gastheer, de gastvrouw en hunne negentien kinderen.
Toen die plichtpleging afgeloopen was, zette men zich aan tafel ten getale van vier en twintig en bij gevolg op elkander in den waren zin des woords. De gelukkigsten hadden maar twee kleuters op de knieen.
Toch ontstond er stilte in deze kleine wereld, toen de soep op tafel kwam, en de, zelfs den ijslandschen knapen aangeboren stilzwijgendheid, hernam haar gezag. De gastheer bediende ons van eene niet onsmakelijke korstmossoep, vervolgens van eene verbazende portie gedroogde visch, zwemmende in sedert twintig jaar verzuurde boter, die bij gevolg verre te verkiezen was boven versche, volgens de op IJsland heerschende denkbeelden over de kookkunst. Daarbij kwam nog "skyr," eene soort van gestremde melk met beschuit en smakelijk gemaakt door jeneverbessensap; eindelijk tot drank wei met water, hier "blanda" genoemd. Ik kon er niet over oordeelen of dit zonderlinge voedsel lekker was of niet. Ik had honger en bij het nagerecht verzwolg ik, tot den laatsten mondvol toe, eene dikke boekweitepap.
Zoodra de maaltijd afgeloopen was, verdwenen de kinderen; de volwassenen gingen om den haard zitten, waaraan turf, heide, koemest en graten van gedroogde visch lagen. Na zich wat verwarmd te hebben, begaven de verschillende groepen zich naar hare eigene kamers. De gastvrouw bood ons, naar 's lands gebruik, aan om onze kousen en broeken uit te trekken; maar na een vriendelijke weigering van onzen kant drong zij er niet op aan, en ik kon eindelijk in mijn bed van voer wegkruipen.
Den volgenden morgen te vijf uur namen wij afscheid van den ijslandschen boer; mijn oom had veel moeite om hem eene behoorlijke schadeloosstelling te doen aannemen, en Hans gaf het sein tot het vertrek.
Honderd schreden van Gardaer begon het voorkomen van den bodem te veranderen; de grond werd moerassig en minder geschikt voor den tocht. Ter rechterzijde verlengde de rij bergen zich tot in het oneindige, gelijk een verbazend stelsel van natuurlijke vestingwerken, waarvan wij de schuine vlakte volgden; dikwijls moesten wij beken overtrekken, die noodzakelijk doorwaad moesten worden, zonder echter de bagage te nat te maken.