Als zij zich geheel kaal heeft geplukt, trekt het mannetje op zijne beurt zich de veeren uit. Maar, daar het harde en grove pluksel van dezen geene handelswaarde heeft, neemt de jager de moeite niet om hem het bed voor zijn broedsel te ontstelen; het nest wordt dus voltooid, het wijfje legt hare eieren, de jongen komen uit, en het volgende jaar begint de oogst van het eiderdons weder.
Daar nu de eider niet de steile rotsen kiest om het nest te bouwen, maar veeleer de toegankelijke en vlakke rotsen, die in zee uitloopen, kon de ijslandsche jager zijn beroep zonder groote inspanning uitoefenen. Het was een boer, die zijn oogst niet behoefde te zaaien noch te maaien, maar slechts binnen te halen.
Die deftige, onverschillige en stilzwijgende man heette Hans Bjelke; hij kwam op de aanbeveling van den heer Fridriksson. Hij was onze aanstaande gids. Zijne manieren staken merkelijk af bij die van mijn oom.
Toch werden zij het gemakkelijk eens. Geen van beiden zag op het geld; de een was gereed om aan te nemen wat men hem bood, de ander om te geven wat hem gevraagd werd. Nooit werd een koop gemakkelijker gesloten.
Er werd afgesproken, dat Hans ons geleiden zou naar het dorp Stapi, op de zuidkust van het schiereiland van den Sneffels gelegen, aan den voet van den vulkaan. Over land zou de afstand omtrent twee en twintig mijl bedragen, eene reis die men, naar het gevoelen van mijn oom, in twee dagen kon doen.
Maar toen hij vernam, dat het deensche mijlen waren, elk van vier en twintig duizend voet, moest hij zijne berekening veranderen en wegens den slechten toestand der wegen op zeven of acht dagen reis rekenen.
Vier paarden zouden ter zijner beschikking gesteld worden: twee om hem en mij te dragen, twee anderen voor onze bagage. Hans zou naar gewoonte te voet gaan. Hij kende dit gedeelte van de kust volkomen en beloofde den kortsten weg te zullen nemen.
Zijne verbintenis met mijn oom verstreek niet bij onze aankomst te Stapi: hij bleef in zijn dienst, al den tijd die noodig was voor zijne wetenschappelijke tochten, voor eene belooning van drie rijksdaalders [4] per week. Alleen werd uitdrukkelijk bepaald, dat die som den gids iederen Zaterdag avond zou uitbetaald worden; dit was de voorwaarde sine qua non van zijne verbintenis.
Het vertrek werd bepaald op den 16den Juni. Mijn oom wilde den jager zijn godspenning geven, maar deze weigerde kortaf.
"Efter," zeide hij.
"Later," voegde de professor mij tot opheldering toe.
Zoodra het verdrag gesloten was, ging Hans onmiddelijk weg.
"Een ferme vent!" riep mijn oom, "maar hij vermoedt geenszins welke vreemde rol de toekomst voor hem heeft weggelegd."
"Vergezelt hij ons dan....?"
"Ja, Axel! tot in het middelpunt der aarde."
Acht en veertig uur bleven ons nog over; tot mijn leedwezen moest ik ze aan onze toebereidselen besteden; wij hadden al ons verstand noodig om ieder voorwerp op de voordeeligste wijze te schikken, de instrumenten aan den eenen kant, de wapenen aan den anderen, de gereedschappen in dit pak, de levensmiddelen in dat. In alles vier groepen.
De instrumenten bestonden uit:
1e Een honderdgradigen thermometer van Eigel, doorloopende tot honderd vijftig graad, hetgeen mij te veel of niet genoeg toescheen. Te veel, indien de omringende warmte zoo hoog moest klimmen, in welk geval wij gebraden zouden worden. Niet genoeg, als het er op aankwam om den warmtegraad van bronnen of van smeltende stoffen te meten.
2e Een luchtdichtheidsmeter met verdichte lucht, ingericht om luchtdrukkingen aan te wijzen, hooger dan die van den dampkring op den waterspiegel. De gewone barometer zou ook niet voldoende geweest zijn, daar de drukking der lucht moest toenemen in evenredigheid van onze daling beneden de oppervlakte der aarde.
3e Een tijdmeter van Boissionnas Junior te Geneve, juist geregeld naar den middagcirkel van Hamburg.
4e Twee kompassen voor de helling en de afwijking.
5e Een nachtkijker.
6e Twee toestellen van Ruhmkorff, die door middel van een electrischen stroom een zeer draagbaar, veilig en weinig plaats innemend licht gaven [5].