De wapenen bestonden uit twee karabijnen van Purley More en Co. en uit twee revolvers van Colt. Waartoe die wapenen? Wij hadden toch geene wilden noch verscheurende dieren te vreezen, denk ik. Maar mijn oom scheen evenveel prijs te stellen op zijn tuighuis als op zijne instrumenten, vooral op eene aanzienlijke hoeveelheid schietkatoen, dat onaantastbaar is door de vochtigheid en in uitzettingsvermogen het gewone kruit verre overtreft.
De gereedschappen bestonden uit twee breekijzers, twee houweelen, eene touwladder, drie met ijzer beslagen stokken, eene bijl, een hamer, een dozijn ijzeren wiggen en bouten en lange touwen met knoopen. Dat maakte een aardig pak uit, want de ladder was drie honderd voet lang.
Eindelijk kwamen de levensmiddelen; het pak was niet groot, maar geruststellend; want ik wist dat het aan geperst vleesch en scheepsbeschuit voorraad voor zes maanden bevatte. De drank bestond alleen uit jenever, water was er volstrekt niet; maar wij hadden waterflesschen en mijn oom rekende op de bronnen om ze te vullen; de bedenkingen, die ik in het midden had gebracht betreffende hare hoedanigheid, haar warmtegraad, en zelfs haar gemis, waren zonder gevolg gebleven.
Om de nauwkeurige opsomming onzer reisartikelen te voltooien noem ik nog eene draagbare apotheek, bevattende scharen met stompe lemmeten, spalken voor breuken, een stuk lint van ongewasschen garen, zwachtels en kompressen, kleefpleisters, een laat-bekken, alle schrik aanjagende voorwerpen; daarenboven een aantal fleschjes, bevattende aardappelen-siroop, wondheelende alcohol, vloeibaar azijnzuur lood, azijn en ammoniac, alle artsenijen, wier gebruik niet zeer geruststellend is; eindelijk, de stoffen noodig voor de toestellen van Ruhmkorff.
Mijn oom had ook gezorgd voor een voorraad tabak, jachtkruit en zwam, zoowel als voor een lederen gordel, dien hij om de middel droeg, en waarin zich eene voldoende hoeveelheid goud- en zilvergeld en papier bevond. Goede schoenen, waterdicht gemaakt door een overtreksel van teer en gomelastiek, waren ten getale van zes paar bij de gereedschappen gepakt.
"Zoo gekleed, geschoeid en uitgerust is er geene reden, waarom wij niet heel ver zouden gaan," zeide mijn oom.
De dag van den 14den werd geheel besteed met die verschillende voorwerpen te schikken. Des avonds aten wij bij graaf Trampe, in gezelschap van den burgemeester van Reikiavik en van dokter Hyaltalin, den grooten geneesheer des lands. De heer Fridriksson was niet onder de gasten; ik vernam later dat de gouverneur en hij overhoop lagen over eene zaak van bestuur en elkander niet bezochten. Ik had dus geene gelegenheid om een woord te begrijpen van hetgeen op dit half officieele maal gesproken werd. Ik merkte alleen op, dat mijn oom den ganschen tijd door praatte.
Des anderendaags den 15den, waren de toebereidselen afgeloopen. Onze gastheer vereerde den professor een aangenaam geschenk door hem eene kaart van IJsland te overhandigen, die veel juister was dan die van Henderson; de kaart van Olaf Nikolas Olsen, op de schaal van 1/480000 en uitgegeven door het ijslandsche genootschap van letterkunde, naar den landmeetkundigen arbeid van den heer Scheel Frisac en de plaatselijke opnemingen van den heer Bjoern Gumlangsonn. Het was een kostbaar document voor een delfstofkundige.
De laatste avond werd doorgebracht in een vertrouwelijk praatje met den heer Fridriksson, voor wien ik eene levendige sympathie had opgevat; op het gesprek volgde een vrij onrustige slaap, voor mij ten minste.
Te vijf uur des ochtends werd ik wakker door het gehinnik van vier paarden, die onder mijn venster fier trappelden. Ik kleedde mij haastig en ging op straat. Daar bracht Hans het overschot onzer bagage op den wagen, zonder zich om zoo te zeggen te bewegen. Toch werkte hij met eene ongewone behendigheid. Mijn oom maakte veel drukte maar voerde niets uit, en de gids scheen zich weinig om zijne aanbevelingen te bekommeren.
Alles was te zes uur afgeloopen. De heer Fridriksson drukte ons de hand. Mijn oom bedankte hem zeer hartelijk in het ijslandsch voor zijne vriendelijke gastvrijheid.