Jules Verne

Maar hij kreeg ook nog eenige geldstukken, welke in zijne zakken rammelden.

"Zie zoo," dacht hij, "ik zal mij maar verbeelden dat het vastenavond is."

Het eerste wat de "verjapanschte" Passepartout nu ging doen, was een onaanzienlijk theehuis binnen treden. Hij ontbeet daar met het overschotje van een vogel, maar at rijst zooveel hij verlangde, als een man voor wien het middagmaal nog een onuitgemaakte zaak was.

"Thans," dacht hij, toen hij zijn honger een weinig gestild had, "is het maar zaak om mijn hoofd bij elkaar te houden. Ik heb nu geen gelegenheid meer om deze monnikspij tegen een nog meer japansch kleed te verwisselen en ik moet dus zorgen hoe eer hoe beter uit dit land der zon te komen, waarvan ik slechts een onaangename herinnering medeneem."

Passepartout ging nu de mailbooten naar Amerika eens na. Hij besloot zich daar als kok of als knecht aan te bieden, niets tot loon vragende als overtocht en kost. Zoo hij maar eens te San Francisco was, dan zou hij ook wel verder komen. Het belangrijkste was voor het oogenblik maar om de vierduizend zevenhonderd mijlen van de Stille Zuidzee over te steken, welke Japan van de Nieuwe Wereld scheiden.

Passepartout was er de man niet naar om er gras over te laten groeien. Hij begaf zich dus terstond naar de haven van Yokohama. Maar hoe meer hij de dokken naderde, des te onuitvoerbaarder scheen hem zijn eenmaal opgevat voornemen. Waarom zou men aan boord van eene amerikaansche mailboot een kok of knecht noodig hebben, en hoe zou hij in zulk eene kleeding vertrouwen kunnen inboezemen? Op wien zou hij zich beroepen?

Toen hij zoo liep te peinzen, viel zijn oog op een groot aanplakbiljet, waarmede een soort clown door de straten liep. Dit biljet bevatte in het engelsch als volgt:

HET JAPANNEESCHE ACROBATISCHE GEZELSCHAP

VAN

WILLIAM BATULCAR.

Laatste voorstellingen,

voor hun vertrek naar de Vereenigde Staten,

VAN

LONG-NOSES-LONG-NOSES.

Onder rechtstreeksche hoede van den god Tingoe.

Zeer vermakelijk.

"De Vereenigde Staten van Amerika! Ziedaar juist wat ik hebben moet."

Hij volgde den man met zijn biljet en kwam weldra weder in de japansche stad.

Een kwartier later hield hij stil voor eene groote loods, versierd met vele aanplakbiljetten, waarvan de randen wel perspectief, maar met schitterende kleuren een aantal kunstenmakers voorstelden.

Dit was het spel van Batulcar, een soort van amerikaanschen Barnum, directeur van een gezelschap kunstenmakers, goochelaars, clowns, acrobaten, koorddansers, athleten, welke, volgens het affiche, hunne laatste voorstellingen in het rijk der zon gaven, voor zij naar de Vereenigde Staten vertrokken.

Passepartout trad onder eene gaanderij voor de hut en vroeg om den heer Batulcar te spreken. Batalcur verscheen in eigen persoon.

"Wat gij?" vroeg hij aan Passepartout, dien hij eerst voor een inboorling aanzag.

"Hebt gij ook een bediende noodig?" vroeg Passepartout.

"Een bediende," riep de Barnum, zijn dichten grijzen baard strijkende, "ik heb er twee, die mij trouw en eerlijk dienen en die geen loon krijgen, op voorwaarde dat ik hun den kost geef. Zie, hier zijn ze," voegde hij er bij, op zijn twee krachtige armen wijzende, met aderen zoo dik als de snaren van een contra-bas.

"Dus kan ik u niet van dienst zijn?"

"In niets."

"Sakkerloot, ik zou toch gaarne met u vertrekken."

"O, zoo," zeide Batulcar, "gij zijt een Japanner zooals ik een aap ben! Waarom hebt ge u dan zoo gekleed?"

"Men kleedt zich zooals men kan."

"Dat is waar. Gij zijt een Franschman?"

"Ja, een Parijzenaar uit Parijs."

"Wel, dan kunt ge ook zeker wel grappen maken?"

"Och", antwoordde Passepartout, wien het een weinig hinderde dat zijne nationaliteit zoo beschimpt werd, "och, wij Franschen kunnen wel grappen maken, maar toch niet beter dan de Amerikanen."

"Juist. Zoo ik u niet als knecht kan nemen, kan ik je toch wel voor clown gebruiken. Gij begrijpt, vriendlief, in Frankrijk vertoont men vreemde paljassen en in vreemde landen heeft men gaarne fransche paljassen."

"Dat is zoo."

"Zijt gij bovendien nog al sterk?"

"Ja, vooral als ik gegeten heb."

"En kunt ge zingen?"

"Zeker," antwoordde Passepartout, die vroeger wel eens met straatmuzikanten had medegezongen.