"Maar kunt gij zingen met het hoofd naar beneden, met een draaiende tol op uw linker voetzool en een sabel in evenwicht op uw rechter?"
"Gemakkelijk!" riep Passepartout, die zich de eerste oefeningen uit zijn jeugd nog herinnerde.
"Daar komt alles op aan," antwoordde Batulcar en de overeenkomst werd op staanden voet gesloten.
Eindelijk had Passepartout dan toch eene betrekking gevonden. Hij was gehuurd om alles te doen in dit beroemde japansche gezelschap. Het was weinig vereerend, maar binnen acht dagen zou hij op weg naar San-Francisco zijn.
De voorstelling, welke Batulcar met groot marktgeschreeuw had aangekondigd, zou ten drie ure beginnen en spoedig hoorde men de geduchte instrumenten van het japansch orkest; de trommen en tam-tams maakten een oorverdoovend geraas voor de deur. Men kan licht denken, dat Passepartout zijne rol nog niet bestudeerd had, maar hij behoefde vooreerst slechts zijne krachtige schouders tot steun te geven om de menschelijke pyramide te helpen vormen, uitgevoerd door de Long-noses onder den god Tingoe. Deze prachtige toer zou alle andere kunsten overtreffen.
Voor drie uur was de geheele tent reeds bezet. Europeanen en inboorlingen, Chineezen en Japanners, mannen, vrouwen en kinderen, haastten zich om maar plaats te bekomen op de kleine bankjes of in de loges, welke recht tegenover het tooneel waren aangebracht. De muzikanten waren naar binnen gekomen en het orkest, ten volle compleet, begon met zijne vreeselijke instrumenten, zooals gongs, tam-tams, kleppers, fluiten, tamboerijnen en groote trommen te werken. Deze voorstelling was als alle acrobatische vertooningen. Maar men moet toch bekennen, dat de Japanners de eerste equilibristen der wereld zijn. Een, voorzien van zijn waaier en kleine stukjes papier, voerde zeer bevallig zijn toer met de kapellen en bloemen uit. Een ander wierp vlug met den geurigen rook van zijn pijp een aantal blauwachtige woorden in de lucht, welke dan een compliment aan de toeschouwers vormden. Gene goochelde met aangestoken kaarsen, die hij achtervolgens uitblies, wanneer zij voorbij zijne lippen kwamen en die hij, de eene na de andere, weder aanstak, zonder een oogenblik op te houden met jongleeren. Deze weer maakte met draaiende tollen de onmogelijkste bewegingen. Onder zijn hand schenen die brommende toestellen in hun eindelooze omwentelingen bezield te worden met een eigen leven, zij stonden op pijpen, op het scherp van een sabel, op ijzerdraad, op wezenlijke haartjes, welke van de eene zijde van het tooneel naar de andere gespannen waren; zij liepen om een groote kristallen vaas; zij bestegen een ladder van bamboes, verspreidden zich in alle hoeken en maakten eene welluidende muziek, van zeer vreemdsoortigen aard, door hare verschillende tonen te vermengen. De jongleurs jongleerden er mede, en zij draaiden zelfs in de lucht; zij wierpen ze als volants met houten raketten en toch draaiden zij maar door; zij staken ze in hunne zakken, en als zij ze er uit haalden, draaiden zij nog, tot op het oogenblik dat een veer lossprong en haar in vuurwerk deed verdwijnen.
Het is onnoodig de kunsten der acrobaten en athleten hier te beschrijven. De toeren met de ladder, den stok, de bal, de tonnen, werden allen met een groote juistheid uitgevoerd. Maar het mooiste van de voorstelling was de vertooning der Long-noses, verbazend geoefende balanceurs, welke in Europa nog niet bekend waren.
De Long-noses vormden een gezelschap dat onder de rechtstreeksche bescherming stond van den god Tingoe. Zij waren gekleed als helden uit de middeneeuwen, en aan hunne schouders waren prachtige vleugels bevestigd. Maar wat nog het meest de aandacht trok, was de lange neus, waarmede hun aangezicht versierd was en waarmede zij grootendeels hunne toeren verrichten. Deze neuzen bestonden uit niet meer of minder dan bamboes, welker lengte tusschen de vijf, zes a tien voeten bedroeg. Van den een was hij recht, van den ander gebogen, van genen weer glad, van een vierde hobbelig. Op dit uitstekende lichaamsdeel nu, dat zeer stevig bevestigd was, werden alle toeren van evenwicht verricht.