Jules Verne

Daar, zoowel als te Hong-Kong en te Calcutta, wemelden alle natien door elkander, Amerikanen, Engelschen, Chineezen, Hollanders, meest allen kooplieden, die alles wilden verkoopen en alles wilden koopen, en te midden van die menigte gevoelde zich de Franschman zoo vreemd als of hij zich in het land der Hottentotten bevond.

Passepartout had nog wel een redmiddel, namelijk zich te wenden tot de fransche of engelsche consulaire agenten te Yokohama, maar hij zag er tegen op zijne geschiedenis te verhalen, die zoo nauw verwant was aan die van zijn meester, en voor hij daartoe overging, wilde hij alle andere redmiddelen beproefd hebben. Daarom, na het europeesche gedeelte van de stad doorkruist te hebben, waagde hij zich in het japansche gedeelte, voor zich zelven vast besloten, om, indien het noodig was, naar Yeddo door te wandelen.

Deze wijk, door de inboorlingen van Yokohama bewoond, heet Benten, naar den naam eener godin der zee, welke op de omliggende eilanden wordt aangebeden. Daar zijn prachtige lanen van denne- en cederboomen, heilige poorten van zonderlingen bouwstijl, bruggen verborgen onder bamboes en riet, tempels beveiligd door sombere honderdjarige ceders, waar voorheen priesters van Boeddha woonden en belijders van den godsdienst van Confucius, eindelooze straten waar men een ontelbare hoeveelheid aantreft van kinderen met roode wangen, wezentjes, die men meenen zou, dat uit een japansch kamerschut waren gesneden en die speelden te midden van honden met korte pooten en gele katten zonder staart, welke zich traag tusschen de spelers bewogen en zich gaarne lieten liefkoozen.

In de straten heerschte eene woelige drukte, een bestendig verkeer; bonzen die in optocht voortschreden, op hunne eentonige tamboerijnen slaande. Yakounines, ambtenaren der douane of politie, met puntige verlakte hoeden, die in hun gordel twee sabels droegen, soldaten van den Taikoen, gekleed in blauw katoen met witte strepen en gewapend met percussie-geweren, wapenknechten van den Mikado, die in hun zijden buis als in een zak gesloten waren, met ringkragen en malienkolders, en een aantal andere militairen van elken rang; want in Japan is de soldatenstand even geacht als hij veracht is in China. Voorts bedelmonniken, pelgrims in lange gewaden, eenvoudige burgers met gevlochten pikzwart haar, groot hoofd, lange borst, magere beenen en klein van gestalte, wier kleur afwisselt tusschen koperrood en mat wit, maar die nooit de kleur hebben der Chineezen, waarvan de Japanners geheel en al verschillen. Eindelijk, tusschen de rijtuigen, de palankijns, de paarden, de dragers, de kruiwagens met zeilen, de norimons met verlakte wanden, de mollige cangos, de draagstoelen van bamboe, zag men enkele vrouwen zich bewegen, met hare kleine schoentjes van lijnwaad, sandalen van stroo of klompjes van gesneden hout. Zij waren niet schoon, hare oogen smal, haar borst gedrukt, hare tanden volgens gebruik zwart gemaakt, maar zij droegen zeer bevallig het nationaal gewaad, de kirimon, eene soort van kamerjapon, waarover zich een zijden sjerp kruist, waarvan de breede gordel van achteren eindigt in een reusachtigen strik, dien de moderne europeesche dames schijnen ontleend te hebben aan hare japansche zusters.

Passepartout wandelde eenige uren door deze bonte menigte, nu en dan blijvende staan voor de merkwaardige en rijke winkels, waarin het japansche goud, in allerlei vormen verwerkt, ten toon lag gespreid; voor de restauratie met vlaggen en banieren, waarvan voor hem echter de toegang versperd was; voor de theehuizen waar volle koppen geschonken worden van dien geurigen warmen drank, alsmede saki, een drank van rijst gestookt en eindelijk voor net ingerichte tabagies, waar men eene zeer fijne soort van tabak rookt, maar geen opium, waarvan het gebruik in Japan schier onbekend is.

Voortgaande kwam Passepartout aan onmetelijke rijstvelden. Daar bloeiden, met bloesems die hunne laatste kleuren en geuren verspreidden, schitterende camelia's, niet aan struiken, maar aan boomen. Omheind door bamboes zag hij de kersen-, pruimen- en appelboomen, die de Japanners meer voor hunne bloemen dan voor hunne vruchten teelen, en die door vogelverschrikkers van allerlei vorm en geraasmakende molentjes beschermd werden tegen musschen, duiven, kraaien en andere roofdieren.