Op den achtergrond tusschen dicht geboomte zag men onduidelijk de omtrekken van de pagode. Maar tot groote teleurstelling van den gids onderscheidde men de lijfwachten van den rajah, die bij helder flikkerende boomstammen, de ontbloote sabels in de hand, op schildwacht stonden voor den tempel. Men moest dus onderstellen dat de priesters in den tempel eveneens waakten.
De Parsi waagde zich niet verder.
Hij besefte dat het onmogelijk was den ingang van den tempel te naderen en voerde zijne metgezellen in het bosch terug. Phileas Fogg en Cromarty hadden eveneens begrepen, dat van deze zijde niets was te beproeven. Zij hielden stand en overlegden met elkander op fluisterenden toon.
"Laat ons wachten," zeide de generaal, "het is eerst acht ure en het is mogelijk, dat ook de lijfwachten in slaap vallen."
"Dit is inderdaad mogelijk," zeide de Parsi.
Phileas Fogg en de zijnen legden zich dus neder bij een boom en wachtten. De tijd viel hun zeer lang. Nu en dan verliet hen de gids om eens hoogte van de zaken te gaan nemen. Maar de lijfwachten van den rajah bleven waken bij hunne toortsen en door de openingen in de pagode drong een flauw licht naar buiten.
Men wachtte tot middernacht, maar de toestand bleef dezelfde.
Voor den tempel hield men nog altijd de wacht. Blijkbaar kon men er dus niet op rekenen, dat ook de wachters zouden gaan slapen. Waarschijnlijk hadden zij geen opium mogen schuiven. Men moest dus op een ander middel bedacht zijn en trachten door eene opening in de achterzijde van den tempel daar binnen te dringen. Maar het bleef de vraag of daar de priesters niet even waakzaam zouden zijn als de soldaten er buiten.
Na een laatste overleg, verklaarde de gids zich bereid om op verkenning uit te gaan. Fogg, sir Francis en Passepartout volgden hem. Zij maakten een omweg groot genoeg om onbemerkt de achterzijde van den tempel te bereiken. Tegen half een kwamen zij hier aan zonder iemand ontmoet te hebben. Aan dien kant werd volstrekt geen wacht gehouden, maar er waren daar dan ook deuren noch vensters. De nacht was donker; de maan in haar laatste kwartier en bovendien was zij verborgen achter de zware wolken. De dikke boomen verhoogden nog de duisternis.
Het was echter niet genoeg dat men de achterzijde van den tempel bereikt had; men moest er nog eene opening in maken. Phileas Fogg en de zijnen hadden niets dan hunne zakmessen. Gelukkig bestonden de wanden slechts uit gemetselde steenen en hout, zoodat het niet moeielijk was er een gat in te boren. Als de eerste steen was weggenomen, volgden de andere van zelf. Men toog aan het werk, zoo weinig gedruisch mogelijk makende. De Parsi aan de eene zijde en Passepartout aan de andere lichtten de steenen er uit, zoodat men al spoedig eene spleet had van twee voet breedte. Het werk vorderde reeds goed, toen eensklaps een kreet uit den tempel weerklonk en onmiddellijk door andere kreten wed beantwoord.
Passepartout en de gids staakten hun arbeid. Had men hen ontdekt? Was er alarm gemaakt? De voorzichtigheid gebood hun zich te verwijderen, wat zij dan ook deden tegelijk met Phileas Fogg en sir Francis Cromarty. Zij verborgen zich opnieuw in het dichtst van het bosch, wachtende tot het alarm, wanneer het dit geweest was, zou zijn bedaard, ten einde dan weder hunne taak te hervatten. Maar, helaas! een gedeelte van de lijfwacht trok den tempel om en posteerde zich aan de achterzijde, zoodat ook van dien kant het niet meer mogelijk was de pagode te naderen.
Men kan zich de teleurstelling van de vier moedige mannen denken, aan wie thans elke poging tot redding belet was. Zij konden het slachtoffer niet naderen, hoe zouden zij het dus redden? Sir Francis beet zich de lippen aan bloed. Passepartout was buiten zich zelven van woede en met moeite kon de gids hem in bedwang houden. Fogg alleen bleef kalm en verborg zijne gewaarwordingen.
"Zou ons dus niets anders overblijven dan weder heen te gaan?" vroeg de generaal.
"Er blijft ons niets anders over," erkende de gids.
"Laat ons wachten," zeide Fog