Jules Verne

Passepartout had als een hond voor de deur van zijn meester gewaakt.

Den anderen morgen liet Fogg hem bij zich komen en gaf in korte woorden te kennen, dat hij voor het ontbijt van Aouda moest zorgen. Hij zelf zou zich vergenoegen met een kop thee en een stuk rundvleesch. Aouda zou hem wel verschoonen zoo hij niet aan het ontbijt of aan het dine verscheen, want hij had al zijn tijd noodig om orde op zijne zaken te stellen. Hij zou niet beneden komen. Tegen den avond vroeg hij aan Aouda een onderhoud van eenige oogenblikken.

Passepartout had de lijst zijner werkzaamheden. Daarna behoefde hij zich slechts te regelen. Toch bleef hij; hij zag zijn kalmen meester voortdurend aan en kon niet besluiten diens kamer te verlaten. Zijn hart was vol en zijn geweten liep over van verwijten, want hij beschuldigde zich meer dan ooit van deze onmetelijke ramp. Ja, zoo hij Fogg gewaarschuwd had, zoo hij de plannen van Fix had ontsluierd, zou Fogg ongetwijfeld den agent niet tot Liverpool hebben medegenomen, en dan....

Passepartout kon niet langer zwijgen.

"Meester! mijnheer Fogg," riep hij, "vervloek mij. Het is mijne schuld, dat...."

"Ik beschuldig niemand," antwoorde Fogg op den kalmsten toon. "Ga."

Passepartout verliet de kamer en ging naar Aouda, aan wien hij de plannen van Fogg mededeelde.

"Mevrouw," voegde hij er bij, "ik zelf kan niets meer; niets. Ik heb volstrekt geen invloed op den heer Fogg. Gij misschien...."

"Welken invloed zou ik hebben," antwoordde Aouda. "Mijnheer Fogg staat onder niemands invloed. Heeft hij ooit begrepen dat mijne dankbaarheid jegens hem op het punt was over te vloeien? Heeft hij ooit in mijn hart gelezen? Mijn vriend, gij moet hem geen oogenblik verlaten. Gij zegt dat hij plan heeft om mij heden avond te spreken?"

"Ja, mevrouw. Het is zeker om u eene goede positie in Engeland te verzekeren."

"Wij zullen dan wachten," antwoordde de jonge vrouw, die in gepeins verzonk.

Ook dien zondag scheen het huis in Saville-Row onbewoond, en voor de eerste maal, zoolang hij hier woonde, ging Fogg niet ten half twaalf ure naar zijn club.

Waarom zou hij ook naar zijn club gaan. Zijne medeleden wachtten hem immers niet meer. Den vorigen avond toch, den laatsten van den fatalen termijn, den 21sten December, te kwart voor negenen was Fogg niet in de Reform-club geweest; zijn weddenschap had hij dus verloren. Het was zelfs niet noodig, dat hij naar zijn bankier ging om de twintig duizend pond te halen. Zijne tegenpartij had van hem een quitantie door hem geteekend; zij behoefde slechts een wissel af te geven op de gebroeders Baring, die hem zouden uitbetalen.

Fogg behoefde dus niet uit te gaan en hij ging dan ook niet uit. Hij bleef in zijn kamer en regelde zijne zaken. Passepartout liep onophoudelijk de trappen van het huis in Saville-Row op en neder. De uren gingen voor den armen knecht maar niet voorbij. Hij luisterde aan de deur van zijn meester en begreep dat hij zoodoende volstrekt niet onbescheiden handelde. Hij keek door het sleutelgat en meende daartoe het recht te hebben. Passepartout vreesde ieder oogenblik een nieuwe ramp. Soms dacht hij ook wel eens aan Fix, maar er had een omkeer in zijn gemoed plaats gehad. Den inspecteur van politie droeg hij geen kwaad hart meer toe. Fix had zich vergist, zooals iedereen ten opzichte van Phileas Fogg gedaan had, maar hij had zich ter goeder trouw vergist, en, hem volgende en arresteerende, had hij slechts zijn plicht gedaan, terwijl hij, Passepartout.... Die gedachte overstelpte hem en hij hield zich voor den ellendigsten mensch op aarde.

Toen Passepartout zich eindelijk al te ongelukkig gevoelde om langer alleen te zijn, klopte hij aan de deur van Aouda, trad hare kamer binnen, ging in een hoek zitten, zonder een woord te spreken, en zag de steeds in gepeins verdiepte jonge vrouw aan.

Tegen half acht des avonds, liet Fogg aan Aouda vragen of zij hem kon ontvangen en eenige oogenblikken later waren hij en Aouda alleen in de kamer.

Phileas Fogg nam een stoel en zette zich bij den schoorsteen, tegenover Aouda.