Jules Verne

Zijn gelaat teekende volstrekt geen ontroering. De Fogg, die was teruggekeerd, verschilde in niets van den Fogg, die was heengegaan. Hij was altijd even kalm en onverstoorbaar.

Vijf minuten lang bewaarde hij het stilzwijgen. Toen zijne oogen op Aouda slaande, zeide hij:

"Mevrouw, vergeeft gij mij, dat ik u naar Engeland gevoerd heb."

"Ik, mijnheer Fogg? ik...." antwoordde Aouda, het kloppen van haar hart met moeite bedwingende.

"Sta mij toe mijn zin te voltooien," hernam Fogg. "Toen ik het plan vormde om u mede te nemen ver van het land, dat zoo gevaarlijk voor u was, was ik rijk, en ik wilde u een deel van mijn fortuin geven. Uw leven zou zoo gelukkig en vrij zijn geweest. Maar nu ben ik geruineerd."

"Ik weet het, mijnheer," hernam de jonge dame, "en ik vraag u op mijn beurt: Vergeeft gij het mij dat ik u gevolgd heb en--wie weet! misschien bijgedragen heb tot uw ongeluk?"

"Mevrouw, gij kondt in Indie niet blijven en uwe veiligheid was niet verzekerd voor gij ver verwijderd waart van die Hindoes."

"Alzoo, mijnheer," zeide Aouda, "nog niet tevreden mij van een vreeselijken dood gered te hebben, woudt gij mijn bestaan in Europa nog verzekeren?"

"Ja, mevrouw," antwoordde Fogg, "maar de zaak is mij tegengeloopen. Toch blijft er nog een klein gedeelte van mijn fortuin over en dit wensch ik ter uwer beschikking te stellen."

"Maar gij, mijnheer Fogg, wat moet er van u worden?" vroeg Aouda.

"Ik mevrouw," antwoordde Fogg kalm, "ik heb niets meer noodig."

"Hoe denkt gij dan over het lot dat u te wachten staat?"

"Zooals ik er over moet denken," antwoordde Fogg zacht.

"In elk geval zal een man als gij niet ongelukkig worden. Uwe vrienden...."

"Ik heb geen vrienden, mevrouw."

"Uwe bloedverwanten...."

"Ik heb geen bloedverwanten meer."

"Dan beklaag ik u, mijnheer Fogg, want verlaten te zijn is zeer treurig. Hoe! geen enkel vriendenhart om uw gemoed uit te storten. Men zegt toch, dat men te zamen het ongeluk lichter dragen kan."

"Men zegt het, mevrouw."

"Mijnheer Fogg," zeide toen Aouda opstaande en hare hand den gentleman reikende, "wilt gij tegelijk eene vriendin en eene bloedverwant hebben? Wilt gij mij tot uwe vrouw?"

Fogg stond bij die woorden eveneens op. Het was of er een ongewone glans in zijn oogen flikkerde en of zijne lippen beefden. Aouda zag hem aan. De oprechtheid, de flinkheid en de zachtheid van dien schoonen blik eener edele vrouw, die alles waagt om hem te redden, aan wien zij alles verschuldigd is, verbaasde hem eerst en ontroerde hem daarna zeer. Hij sloot even de oogen als om te beletten dat die blik dieper doordrong.--Toen opende hij ze weder.

"Ik bemin u, mevrouw," zeide hij eenvoudig. "Ja, waarlijk, bij alles wat heilig op aarde is, ik bemin u, ik ben geheel de uwe."

"O!"--riep Aouda, de hand aan haar hart brengende.

Passepartout werd gescheld. Hij kwam terstond. Fogg hield de hand van Aouda in de zijne. Passepartout begreep alles en zijn breed gelaat schitterde als de zon in het zenith in de tropische gewesten.

Fogg vroeg hem of het niet te laat zou zijn om den eerwaarden Samuel Wilson van de Sint-Stephaan-parochie te halen. Passepartout lachte allervriendelijkst.

"Nooit is het te laat," zeide hij. "Het is nog pas vijf minuten over achten."

"Het zal morgen, maandag zijn?" voegde hij er vragend bij.

"Morgen, maandag?" vroeg Fogg, Aouda aanziende.

"Morgen, maandag," antwoordde Aouda.

Passepartout liep op een draf heen.

ZES EN DERTIGSTE HOOFDSTUK.

Waarin Phileas Fogg nog eene premie op den koop toegeeft.

Het is tijd mede te deelen, welk een omkeer in de publieke opinie in het Vereenigde Koninkrijk had plaats gehad, toen men de arrestatie van den werkelijken dief der bank had vernomen--een zekere James Strand--die den 17den December plaats had gehad.

Drie dagen vroeger was Fogg nog de schuldige, dien de inspecteur voet voor voet volgde; maar toen de dief eenmaal gearresteerd was, werd de gentleman weder de eerlijkste man ter wereld, die mathematisch zijne zonderlinge reis rondom de wereld volbracht.