Zwijg dus!"
Ik wierp een laatsten blik op het schip, dat de snelheid vermeerderde. Daarna ging ik weer naar Koenraad en Ned Land.
"Wij zullen vluchten!" zei ik.
"Goed," antwoordde Ned! "maar wat is het voor een schip?"
"Ik weet het niet; maar waar het ook vandaan zij, voor middernacht is het in den grond geboord. In allen gevalle is het beter met dit schip te zinken, dan deelgenooten te zijn van een wraak, waarvan wij de billijkheid niet kunnen beoordeelen!"
"Zoo denk ik er ook over," antwoordde Ned Land bedaard. "Wij moeten den nacht afwachten."
De nacht kwam. Er heerschte doodelijke stilte aan boord. Het kompas deed ons zien, dat de Nautilus niet van richting veranderd was. Ik hoorde het geraas van de schroef, die zich met groote regelmatigheid bewoog. Het vaartuig bleef op de oppervlakte, en een lichte deining deed het heen en weder schommelen. Mijn makkers en ik hadden besloten om te vluchten, op het oogenblik dat het schip dicht genoeg bij was, hetzij om ons te hooren, hetzij om ons te zien, want de maan, die over drie dagen vol moest zijn, stond helder aan den hemel. Als wij maar eerst aan boord van het schip waren, zouden wij, als wij den slag, waar het mede bedreigd werd, niet konden afwenden, alles doen wat in ons vermogen stond en de omstandigheden ons zouden veroorloven. Verscheidene malen meende ik dat de Nautilus zich gereed maakte tot den aanval, maar hij vergenoegde zich met zijn vijand te laten naderen, en dan zette hij na weinige oogenblikken zijn vlucht voort.
Een gedeelte van den nacht ging voorbij, zonder dat er iets voorviel. Wij loerden op een gelegenheid om ons plan te volbrengen. Wij spraken weinig, want wij waren te ontroerd. Ned Land had wel in zee willen springen. Ik dwong hem te wachten. Volgens mijn gevoelen zou de Nautilus den tweedekker op de oppervlakte aanvallen, en dan ware het niet alleen mogelijk, maar zelf gemakkelijk om te vluchten. Om drie uur 's morgens ging ik vol ongerustheid naar het plat; kapitein Nemo had het niet verlaten; hij stond overeind, voorop, bij zijn vlag, welke een zacht koeltje boven zijn hoofd deed wapperen. Hij verloor het schip niet uit het oog. Zijn buitengewoon scherpe blik scheen het aan te trekken, te begoochelen, en zekerder met zich mee te sleepen, dan dat hij het op sleeptouw had. De maan was toen op haar grootste hoogte. Jupiter kwam in het oosten op. Te midden van die stille natuur wedijverden lucht en zee in kalmte, en de nachtvorstin liet haar stralen schitteren in den schoonsten spiegel, waarin hare stralen ooit weerkaatst hadden. En als ik dacht aan deze kalmte der elementen, en deze vergeleek met al den hartstocht en gramschap, die in den onbegrijpelijken Nautilus waren opgesloten, dan voelde ik een rilling door mijn leden gaan.
Het schip bleef op twee kilometer afstands. Het was naderbij gekomen, altijd vooruitstoomende in de richting van dien lichtglans, die de tegenwoordigheid van den Nautilus aanduidde. Ik zag het groene en roode seinlicht der stoomboot, en de helderwitte lantaarn, die aan den fokkemast hing. Het tuig werd door den maneschijn slechts flauw in zee teruggekaatst, en ik kon zien, dat het de vuren vreeselijk opstookte. Een menigte vonken, stukjes brandende kool, vlogen uit de schoorsteenen als sterren door de lucht.
Ik bleef tot zes uur 's morgens op het plat, zonder dat de kapitein mij scheen gezien te hebben. Het schip hield op anderhalven kilometer achter ons, en met het krieken van den dag opende het opnieuw zijn kanonvuur. Het oogenblik kon niet ver meer af zijn, dat de Nautilus zijn vijand zou aanvallen en mijn makkers en ik den man, dien ik niet durfde beoordeelen, voor altijd zouden verlaten. Ik wilde naar beneden gaan, om hen te waarschuwen, toen de stuurman op het plat kwam; verscheiden matrozen kwamen mee. Kapitein Nemo zag hen niet, of wilde ze niet zien. Er werden eenige toebereidselen voor het gevecht gemaakt; deze waren zeer eenvoudig. De leuning om het plat werd neergeslagen, eveneens werden de lantaarn en het uitstek van den stuurstoel naar binnengeschoven, zoodat zij niet boven het buitenkleedsel van den Nautilus uitstaken: op de oppervlakte van den langen ijzeren cylinder stak niets meer uit, wat in de beweging kon hinderen.