II: 14).
Ik verwachtte wel dat ik den telegraafkabel niet in zijn oorspronkelijken toestand terug zou zien, zooals hij uit de fabriek gekomen was. De lange slang was bedekt met schelpen, en geheel bekleed met een korst van steenachtige kalk, haar beschermend tegen weekdieren, die er soms gaatjes in konden boren. De kabel lag stil, zonder iets te gevoelen van de beweging der zee, en onder een drukking, welke gunstig werkt op het overbrengen der electrische vonken van Amerika naar Europa in 32/100 van een seconde. De kabel kan oneindig lang duren, want men heeft opgemerkt, dat het omkleedsel van gutta-percha beter wordt door het zeewater. Bovendien ligt de kabel op dit zoo gelukkig gekozen plateau nimmer op zulk een diepte dat hij kan breken. De Nautilus volgde hem tot op de grootste diepte, 4431 meter, en daar zag ik hem nog liggen, zonder dat hij gespannen scheen te zijn. Daarop naderden wij de plaats, waar in 1863 het ongeluk met den tweeden kabel had plaats gehad.
De bodem der zee vormde daar een breede vallei van 120 kilometer, waarin men den Montblanc had kunnen plaatsen, zonder dat dan de top nog boven het vlak der zee had uitgestoken. In het oosten wordt deze vallei afgesloten door een steilen muur van 2000 meter hoog. Wij kwamen er den 28sten Mei, en de Nautilus bevond zich toen op niet meer dan 150 kilometer afstand van Ierland. Zou kapitein Nemo nog verder opwaarts varen, om in de nabijheid van Groot Britannie te komen? Neen. Tot mijn verbazing wendde hij den steven zuidwaarts, en voer weer naar de Europeesche zeeen. Een oogenblik zag ik kaap Clear en den vuurtoren der Fastnetrots, die als baken dient voor de duizenden schepen van Glasgow en Liverpool.
Een belangrijke vraag deed zich toen voor mij voor: zou de Nautilus zich in het Kanaal durven wagen? Ned Land, die weer voor den dag was gekomen, sedert wij het land waren genaderd, deed mij honderden vragen. Wat kon ik hem antwoorden? Kapitein Nemo bleef onzichtbaar. Nadat hij den Amerikaan even de kusten van zijn vaderland had laten zien, wilde hij mij misschien die van Frankrijk even toonen.
Ondertusschen voer de Nautilus steeds zuidwaarts. Op 30 Mei hadden wij Landsend en de Sorling-eilanden in het gezicht. Als Nemo het Kanaal wilde binnengaan, moest hij oostwaarts varen; doch hij deed het niet. Gedurende den 31sten Mei beschreef de Nautilus een menigte kringen, welke mij zeer nieuwsgierig maakten. Hij scheen een plaats op te zoeken, die hij slechts met moeite kon vinden. Om twaalf uur nam de kapitein zelf zonshoogte, maar zei niets; hij scheen somberder dan ooit. Wat kon hem zoo treurig stemmen? Was het de nabijheid van het Europeesche strand? Herinnerde hij zich zijn vaderland? Wat gevoelde hij dan? Berouw of smart? Lang hield mij deze gedachte bezig, en ik had als 't ware een voorgevoel, dat het toeval mij binnenkort het geheim van den kapitein zou doen ontdekken.
Den volgenden dag, 31 Mei, deed de Nautilus nog hetzelfde. Het was duidelijk dat hij een bepaald punt van den Oceaan opzocht. Kapitein Nemo kwam zonshoogte nemen, evenals hij den vorigen dag gedaan had; de zee was kalm, de hemel helder. Acht kilometer oostwaarts van ons zag ik een groot stoomschip aan den gezichteinder; het toonde geen vlag, zoodat ik niet kon zien tot welke natie het behoorde. Kapitein Nemo nam eenige minuten voordat de zon door den meridiaan ging, zijn sextant en keek met de grootste oplettendheid; de kalmte der zee maakte zijn waarnemingen des te gemakkelijker. De Nautilus lag onbeweeglijk, en slingerde of stootte niet. Ik stond op dat oogenblik op het plat. Toen de waarneming was afgeloopen, zei de kapitein slechts:
"Hier is het!"'
Hij ging door het luik naar beneden. Had hij het stoomschip gezien, dat langzamer liep en ons scheen te naderen? Ik zou het niet kunnen zeggen. Ik kwam in den salon; de luiken gingen dicht, en ik hoorde het water in de vergaarbakken stroomen. De Nautilus begon te zakken. Eenige minuten later bleef hij op een diepte van 833 meter op den bodem der zee rusten. Het licht aan de zoldering van den salon ging uit, de ramen werden geopend, en door het glas zag ik het zeewater op een halven kilometer in de rondte sterk door onze lantaarn verlicht.