Jules Verne

Aan bakboordzijde bespeurde ik mets als het oneindig stille water; aan stuurboord echter zag ik iets zeer groots in de hoogte steken, dat mijn aandacht trok. Men zou gezegd hebben, dat het bouwvallen waren, begraven onder een massa witte schelpen, welke deze als een sneeuwkleed overdekten. Toen ik die massa nauwkeuriger bekeek, meende ik de vormen van een schip te herkennen, waarvan de masten gedeeltelijk gebroken waren, en dat met den voorsteven het eerst moest gezonken zijn. Dit ongeluk had zeker al zeer lang geleden plaats gehad. Dit wrak, als het ware omkorst door de uit de zee afgescheiden kalk, moest daar al heel wat jaren op den bodem van den Oceaan gerust hebben. Welk schip was dit? Waarom bezocht de Nautilus dat graf? Was het dan geen schipbreuk waardoor dit schip te gronde was gegaan? Ik wist niet wat ik er van denken moest, toen ik vlak naast mij den kapitein met langzame stem het volgende hoorde zeggen:

"Vroeger heette dat schip de Marseillais; het had 74 stukken en liep in 1762 van stapel. In 1788 streed het op 13 Augustus, onder kapitein La Poype-Vertrieux, dapper tegen de Preston. Op 4 Juli 1774 woonde het met het eskader van den admiraal d'Estaing de inneming bij van Grenada; in 1781 nam het op 5 September deel aan het gevecht, door graaf de Grasse in de Chesapeakbaai geleverd. In 1794 veranderde de regeering der Fransche republiek den naam van het schip. Den 16den April van hetzelfde jaar voegde het zich te Brest bij het eskader van Villaret-Joyeuse, die in last had een konvooi met graan te begeleiden, dat onder den admiraal van Stabel uit Amerika kwam. Op 11 en 12 Februari van het jaar II ontmoette dit eskader de Engelsche schepen. Het is heden de 13de Prairial, 1 Juni 1868, mijnheer. Het is vandaag juist 74 jaar geleden, dat op deze zelfde plaats, op 47 deg. 24' N.B. en 17 deg. 28' O.L., dit schip na een heldhaftigen strijd zijn drie masten verloor, dat het water in het ruim binnendrong, dat een derde van de bemanning buiten gevecht gesteld was, doch dat het liever met zijn 258 zeelieden wilde zinken dan zich overgeven! De vlag werd op den achtersteven vastgespijkerd en het slagschip verdween onder de golven met den kreet: 'Leve de republiek.'"

"De Vengeur!" riep ik.

"Juist mijnheer, de Vengeur! Een schoone naam!" mompelde kapitein Nemo, terwijl hij de armen over elkander kruiste.

HOOFDSTUK XLV

Een zoenoffer.

Deze wijze van spreken, het onverwachte van dit tooneel, het kalm verhaal van het schip, dat met zijn vaderlandslievende bemanning gezonken was, de ontroering, waarmede de zonderlinge man de laatste woorden had uitgesproken, de naam van den Vengeur, welks beteekenis mij niet kon ontsnappen, alles vereenigde zich om mij te treffen. Ik had de oogen van den kapitein niet afgewend. Hij had de handen voor zich uitgestrekt en beschouwde met een vurig oog het beroemde wrak. Misschien zou ik nimmer te weten komen wie hij was, waar hij vandaan kwam en waar hij heenging; maar ik zag meer en meer den mensch zich uit den geleerde ontwikkelen. Het was geen gewone menschenhaat, die den kapitein en zijn makkers in den Nautilus hield opgesloten, maar een monsterachtige of verheven haat, dien de tijd niet kon verzwakken. Zocht deze haat zich te wreken? Dit zou de toekomst mij weldra ophelderen.

De Nautilus steeg ondertusschen weer langzaam naar de oppervlakte, en ik zag de onduidelijke vormen van den Vengeur verdwijnen. Weldra bemerkte ik door een geringe schommeling dat wij aan de oppervlakte waren. Op dit oogenblik hoorde ik een doffen knal. Ik keek den kapitein aan, deze bewoog zich niet.

"Kapitein?" vroeg ik.

Hij antwoordde niet.

Ik verliet hem en ging naar het plat, waar Koen en de Amerikaan reeds waren.

"Waar komt die knal vandaan?" vroeg ik.

Ik keek in de richting van het schip dat ik reeds had opgemerkt. Het was nabij den Nautilus gekomen en ik kon zien dat het hard aanstoomde; het was nog maar zes kilometer van ons af.

"Een kanonschot," antwoordde Ned Land.

"Als ik het tuig en de kleine masten bezie," zei de Amerikaan "dan zou ik wedden dat het een oorlogschip is.