"Zoodra ik hem ontmoet."
"Mijnheer Aronnax, wilt gij dat ik hem ga opzoeken?"
"Neen, laat mij begaan; morgen ...,"
"Vandaag," zei Ned Land.
"Goed, vandaag zal ik hem opzoeken," antwoordde ik, daar de Amerikaan met zelf te gaan, alles zou bedorven hebben.
Ik bleef alleen. Toen de zaak beslist was, besloot ik er dadelijk een einde aan te maken. Ik heb liever dat iets achter den rug is, dan dat het nog geschieden moet. Ik kwam weer in mijn kamer; ik hoorde in die van den kapitein loopen; ik mocht dus de gelegenheid van hem te spreken te krijgen niet laten ontglippen. Ik klopte aan de deur, maar kreeg geen antwoord. Ik klopte nog eens, en draaide toen de kruk om; de deur ging open. Ik trad binnen. De kapitein zat voorovergebogen aan de tafel en had mij niet gehoord. Besloten niet heen te gaan voor ik hem ondervraagd had, naderde ik; hij hief plotseling het hoofd op, fronste de wenkbrauwen en zei op ruwen roon:
"Gij hier! wat wilt gij?"
"U spreken, kapitein"
"Maar ik ben bezig, mijnheer, ik werk. De vrijheid, die ik u geef om u af te zonderen, mag ik die zelf niet hebben?"
De ontvangst was niet zeer aanmoedigend, maar ik was besloten alles aan te hooren, ten einde alles te beantwoorden.
"Mijnheer," zei ik koeltjes, "ik heb te spreken over een zaak, die geen uitstel lijdt."
"Welke, mijnheer?" vroeg hij op spottenden toon. "Hebt gij een ontdekking gedaan, die mij nog ontgaan was? Heeft de zee u nieuwe geheimen geopenbaard?"
Hij was ver van de wijs, maar voordat ik kon antwoorden, wees hij mij op een handschrift, dat voor hem op de tafel lag, en zei op ernstigen toon:
"Hier ligt een handschrift in verscheiden talen, mijnheer Aronnax, Het behelst het overzicht van mijn studien over de zee, en zoo God wil, zal het niet met mij te gronde gaan. Dit handschrift, door mij onderteekend, en aangevuld met de geschiedenis van mijn leven, zal in een hermetisch gesloten kistje worden geborgen. De laatst overlevende van ons aan boord van den Nautilus, zal het in zee werpen, en dan kan het gaan waarheen de golven het voeren willen."
De naam van den man! Zijn levensgeschiedenis, door hem zelven geschreven! Zijn geheim zou dus eenmaal ontsluierd worden? Maar op dat oogenblik zag ik in die medeeling alleen een middel om het gesprek te beginnen.
"Kapitein," antwoordde ik, "ik kan de gedachte slechts goedkeuren, die u aldus doet handelen. De vrucht uwer studien moet niet verloren gaan; maar het middel, dat gij daartoe aangrijpt, schijnt mij kinderachtig. Wie weet werwaarts de winden dit kistje zullen heenvoeren en in welke handen het zal vallen? Zoudt gij niet iets beters kunnen uitdenken? Kunt gij, of kan een uwer manschappen ...."
"Nooit, mijnheer," zei de kapitein, terwijl hij mij haastig in de rede viel.
"Maar ik en mijn makkers zijn gereed dit handschrift te bewaren, en als gij ons de vrijheid hergeeft...."
"De vrijheid!" zei kapitein Nemo, terwijl hij opstond.
"Ja, mijnheer, en het is daarover dat ik u kwam spreken. Sedert zeven maanden zijn wij bij u aan boord, en nu vraag ik u heden in naam mijner makkers en van mij zelven, of het uw plan is ons altijd bij u te houden?"
"Mijnheer Aronnax," zei kapitein Nemo, "ik zal u heden hetzelfde antwoord geven als voor zeven maanden: hij, die in den Nautilus komt, verlaat hem niet meer."
"Het is dus slavernij, waartoe gij ons veroordeelt?"
"Noem het zooals gij wilt."
"Maar de slaaf behoudt toch overal het recht om de vrijheid te herkrijgen! Welke ook de middelen zijn, die zich daarvoor aanbieden, hij mag ze allen aangrijpen."
"Wie weigert u ditzelfde recht?" antwoordde Nemo. "Heb ik er ooit aan gedacht u door een eed aan mij te binden?"
De kapitein keek mij aan, terwijl hij de armen over elkander sloeg.
"Mijnheer," zei ik, "het zou noch in uwen, noch in mijnen smaak vallen om voor de tweede maal op dit onderwerp terug te komen. Maar omdat wij er nu eenmal mee bezig zijn, kunnen wij het ten einde toe behandelen; ik herhaal u dat hier niet alleen sprake is van mijn persoon. Voor mij is studie een hulpmiddel, een krachtige afleiding, een wegslepend iets, een hartstocht, die mij alles doet vergeten.