Jules Verne

Den volgenden dag, 12 April, naderde de Nautilus de Amerikaansche kust, bij de monding der Maroni; op die hoogte hielden zich groote troepen zeekoeien op, die, zooals ik aan mijn beide makkers vertelde, door de natuur als met opzet in deze streken geplaatst waren om de onderzeesche weiden af te grazen en daardoor de te groote opeenhooping van zeegras tegen te gaan.

"En weet gij," voegde ik er bij, "wat er gebeurd is, nu de mensch die nuttige dieren bijna geheel heeft uitgeroeid. Het rottende gras heeft de lucht verpest, en de vergiftigde lucht heeft de gele koorts doen ontstaan, die deze prachtige streken soms zoo deerlijk teistert. In deze warme streken heeft zich het vergif uitgebreid, en de kwaal is nu verbreid van de monding van den Rio de la Plata tot aan Florida. En als wij Toussenel moeten gelooven, is die ramp nog niets in vergelijking van hetgeen onze nakomelingen zullen ondervinden, wanneer er geen walvisschen en walrussen meer te vinden zijn; dan zal de zee vol weekdieren, inktvisschen en ander tuig van dat soort zijn, zoodat zij dan een middelpunt van besmetting zal worden, omdat men er dan 'de groote magen' niet meer aantreft, aan welke de Voorzienigheid de taak had opgedragen om de zee te zuiveren."

Zonder zich aan die theorie te storen, ving de bemanning van den Nautilus een half dozijn van die dieren, omdat hun vleesch een heerlijken voorraad voor de kombuis opleverde, veel lekkerder dan kalf- of rundvleesch. Deze jacht was alles behalve belangwekkend, omdat die zeekoeien zich zonder tegenstand laten dooden; verscheiden duizenden kilogrammen vleesch werden aan boord gebracht om gedroogd te worden.

Toen de vangst was afgeloopen, naderde de Nautilus de kust. Hier lag een groot aantal zeeschildpadden op de golven te slapen; het zou moeielijk zijn geweest zich van die dieren meester te maken, omdat het minste geritsel ze doet ontwaken, en hun stevige schaal ondoordringbaar is voor den harpoen. Ze werden evenwel gevangen door middel van zuigervisschen, dien men een ring met een koord aan den staart vastmaakte. Toen deze visschen in zee werden geworpen, begonnen zij aanstonds hun werk en hechtten zich aan den buik der schildpadden vast; zij klemden zich zoo aan, dat zij zich eerder zouden hebben laten verscheuren dan loslaten. Men trok ze weer naar boord, en daarmee de schildpadden, waar zij zich aan vast hadden gehecht. Men ving er op die wijze verscheidene, die een meter breed waren en 200 kilo wogen. De schaal, in groote dunne bruine en doorschijnende vakken afgedeeld, maakte ze nog kostbaarder. Bovendien leverden zij een voortreffelijke spijs op.

Deze vischvangst was het einde van ons verbijf in die streken van de Amazonen-rivier, en toen de duisternis inviel, begaf de Nautilus zich weer in volle zee.

HOOFDSTUK XLII

De inktvisschen.

Gedurende eenige dagen verwijderde de Nautilus zich hoe langer hoe meer van de Amerikaansche kust. Waarschijnlijk wilde hij niet in de golf van Mexico of in de zee der Antillen komen; echter zou het hem daar met aan water ontbroken hebben, want de gemiddelde diepte dezer zeeen is 1804 meter; doch waarschijnlijk beviel deze streek vol eilanden, en waar het van stoombooten wemelde, niet aan kapitein Nemo.

Den 16den April hadden wij Martinique en Guadeloupe, op omstreeks dertig kilometer afstand, in het gezicht. Een oogenblik zag ik de hoogste bergtoppen. Ned Land, die er op rekende in de golf van Mexico zijn plan ten uitvoer te brengen, door of naar het land te vluchten of een der talrijke booten te bereiken, die den dienst tusschen de verschillende eilanden doen, was zeer teleurgesteld; de vlucht was zeker mogelijk geweest, als Ned Land zich buiten weten van den kapitein van de sloep had kunnen meester maken, maar midden in den Oceaan was daar geen denken aan.

Ned Land, Koenraad en ik hadden daarover een vrij lang gesprek: sedert zes maanden zaten wij op den Nautilus opgesloten; wij hadden 68000 kilometer afgelegd, en, zooals Ned Land zei, zag het er niet naar uit, dat dit nog spoedig zou eindigen.