Jules Verne

De kapitein bood mij een kop van die lauwe melk aan; ik kon eenigen afkeer van dien vreemden drank niet ontveinzen. Hij verzekerde mij dat de melk voortreffelijk, en er geen onderscheid met koemelk in te proeven was. Ik proefde dus en moest hem gelijk geven. Het was dus voor ons een nuttige aanwinst, want die melk maakte in den vorm van boter en kaas een aangename afwisseling met onze gewone spijzen.

Van dien dag af merkte ik, niet zonder ongerustheid, dat de verhouding van Ned Land tegenover den kapitein hoe langer hoe slechter werd, en ik nam mij voor de handelingen van den Amerikaan van nabij gade te slaan.

HOOFDSTUK XXXVII

De ijsbank.

De Nautilus had zijn vaart naar het Zuiden ongestoord weer voortgezet; het schip volgde den vijftigsten meridiaan met verbazende snelheid. Wilde de kapitein de pool dan bereiken? Ik dacht het niet, want tot nog toe hadden alle plannen om tot dit punt van den aardbol te geraken, schipbreuk geleden. Bovendien was het jaargetijde reeds vrij ver gevorderd, daar 13 Maart in het Zuiden met 13 September in het Noorden overeenkomt.

Den 14den Maart zag ik op 55 deg. breedte drijvende ijsschotsen; het waren brokken van zes of acht meter lengte, die daar ronddreven als klippen waartegen de golven braken. De Nautilus bleef boven drijven; Ned Land die vroeger reeds in de Noordelijke IJszee gevischt had, kende die ijsbergen, maar Koen en ik bewonderden ze voor de eerste maal. Aan den zuidelijken gezichteinder strekte zich een schitterend witte streep uit. Engelsche walvischvaarders hebben er den naam van "ijsschittering" aan gegeven. Hoe dik de wolken ook zijn mogen, zij kunnen deze heldere streep niet verduisteren; zij kondigt een ijsbank aan. Inderdaad, weldra verschenen grootere stukken, welker helderheid afwisselde naar gelang van de nevels, waarin wij gehuld waren. Sommige van die gevaarten hadden groenachtige aderen, alsof zwavelzuur koper er zulke golvende lijnen op getrokken had; andere zagen er uit als verbazend groote amathysten, waar de lichtstralen doorheen vielen, wederom andere kaatsten het daglicht tegen de duizende kristalvlakjes terug; nog andere waren hagelwit als kalksteen, en zouden als ze van marmer waren geweest, bouwstof genoeg voor een geheele stad hebben opgeleverd. Hoe verder wij naar het Zuiden gingen, hoe meer de drijvende eilanden in grootte en getal toenamen. Duizenden vogels hadden er hun nesten op gebouwd; zij verdoofden ons door hun geschreeuw. Sommige zagen den Nautilus voor een dooden walvisch aan, streken er op neer en pikten op de ijzeren platen.

Bij deze vaart tusschen de ijsbergen was kapitein Nemo dikwijls op het plat. Hij beschouwde deze eenzame stilte met de grootste oplettendheid; ik zag zijn kalm gelaat zich soms verlevendigen. Zeide hij mogelijk bij zich zelven dat hij in die poolzeeen, waar niemand kon doordringen, zich te huis gevoelde, en hij alleen de ondoordringbare ruimte beheerschte? Misschien wel, doch hij sprak niet, hij stond onbeweeglijk, en scheen nu en dan slechts tot zich zelven te komen als hij zijn schip moest besturen. Hij richtte zijn Nautilus met volmaakte bekwaamheid, en vermeed behendig den schok met de ijsgevaarten, van welke sommige verscheiden kilometer lang en zeventig of tachtig meter hoog waren. Soms scheen het alsof de gezichteinder geheel gesloten was: op 60 deg. Z.B. was bijna alle ruimte om te varen verdwenen; maar de kapitein zocht nauwkeurig, en vond weldra weer een kleine opening, waardoor hij stoutmoedig heengleed, echter wetende, dat zij zich onmiddellijk achter hem zou sluiten.

Zoo gleed de Nautilus, door een bekwame hand bestuurd, tusschen al die ijsbergen, die eindelooze ijsvelden, die drijvende ijsschotsen, die langere of kortere ijsbrokken door. De temperatuur was vrij laag; de thermometer wees in de lucht twee of drie graden onder nul. Doch wij waren warm gekleed met bont, waarvoor zeekalven en ijsberen de huiden hadden geleverd. Het inwendige van den Nautilus werd door de electrische toestellen regelmatig verwarmd, en tartte dus de vinnigste koude.