Maar het benedeneinde der hooge rotswanden vormde een ongelijk terrein, waarop in schilderachtige opeenstapeling blokken vulkanische steenen en verbazende stukken puimsteen lagen. Al deze ruw door elkander geworpen steenblokken, waren door het onderaardsche vuur met een laag glazuur bedekt, die in het electrisch licht schitterde. Het met steenglas vermengde oeverzand stoof onder onze treden als een wolk kleine sterren op.
De grond verhief zich langzamerhand naarmate wij ons van den oever verwijderden, en wij waren weldra door een lange en bochtige helling gekomen, waar wij langzamerhand hooger konden klimmen; maar wij moesten voorzichtig voortgaan tusschen die losliggende steenblokken, en onze voet gleed daarbij nu en dan uit op de stukken veldspaat en kwarts. De vulkanische natuur van deze ontzettend groote grot werd ons hoe langer hoe meer bevestigd; ik deed het mijn makkers opmerken.
"Kunt gij u voorstellen," vroeg ik hun, "hoe deze trechter er uit moest zien, toen hij gevuld was met kokende lava en die gloeiende vloeibare massa zich tot aan de opening van den berg verhief, evenals het kokend metaal binnen de wanden van een hoogoven?"
"Dat kan ik mij best voorstellen, mijnheer!" antwoordde Koenraad. "Maar kan mijnheer mij ook zeggen, waar deze groote hoogoven het werk gestaakt heeft, en hij nu met het water van een kalm meer gevuld is?"
"Vermoedelijk. Koenraad, omdat eenige aardbeving onder het oppervlak van den Oceaan de opening heeft gemaakt, waardoor de Nautilus hier binnen is gekomen. Toen is het water der zee waarschijnlijk naar binnen gestort; er is een vreeselijke strijd tusschen de beide elementen gevoerd, die ten voordeele van Neptunus is geeindigd. Er zijn evenwel reeds eeuwen overheen gegaan, en de overstroomde vulkaan is een vreedzame grot geworden."
"Zeer goed," antwoordde Ned Land, "ik geloof u; maar in ons belang betreur ik het dat die opening, waarvan mijnheer spreekt, niet boven het vlak der zee ligt."
"Maar, vriend Ned," zei Koenraad, "als die opening niet onder water was, dan had de Nautilus hier niet binnen kunnen komen."
"En ik voeg er nog bij, Land, dat het water dan ook den vulkaan niet binnengestroomd, en deze nog een vuurspuwende berg wezen zou. Je spijt is dus overbodig."
Wij begonnen te klimmen; de helling werd hoe langer zoo steiler, en de paden hoe langer zoo nauwer; soms waren er diepe spleten in den grond, waarover wij moesten heenspringen; dan moesten wij weer om ver uitstekende en overhangende rotsblokken heen; wij kropen soms op de knieen of op den buik voort. Maar met hulp van Koenraaads behendigheid en Neds kracht kwamen wij alle hinderpalen te boven.
Op een hoogte van ongeveer dertig meter, veranderde de aard van den grond, zonder dat deze daarom nog begaanbaarder werd; wij stuitten op zwarte basaltblokken; soms lagen zij met zwavel bedekt over een vlakte neergeworpen, dan weder vormden zij regelmatige prisma's, die als kolommen overeind stonden, om het groote gewelf te ondersteunen, en een prachtig schouwspel opleverden van de bouwkunst der natuur. Op andere plaatsen liepen tusschen deze basaltblokken lange stroomen van gestolten lava, waarin strepen jodenlijm of groote massa's zwavel zichtbaar waren. Het daglicht, dat door den krater naar binnen viel, verlichtte deze vulkanische overblijfselen, die voor eeuwig in dien uitgedoofden berg begraven lagen, met een onzeker schijnsel.
Weldra moesten wij op een hoogte van omstreeks 250 voet door onoverkomelijke hinderpalen ons klimmen staken. De bergwand begon over ons heen te hangen, en in plaats van te stijgen, moesten wij onze wandeling om het meer voortzetten. Op de hoogte, waarop wij ons bevonden, begon het plantenrijk met het mineraalrijk in aanraking te komen. Uit de rotsspleten kwamen hier en daar heesters en op enkele plaatsen zelfs boomen te voorschijn. Ik herkende eenige planten en bloemen, zooals heliotropen en chrysanthemums; zelfs ontdekte ik tusschen de lavastroomen in kleine, doch weinig riekende viooltjes, hoewel ik beken dat ik dit weinigje geur gretig opsnoof.