Jules Verne

De met dikke wolken bedekte hemel deed slechts weinig licht in de zee doordringen. Ik zat naar dit sombere schouwspel te kijken, en de grootste visschen schenen mij niet meer dan zeer onduidelijke schaduwen, toen de Nautilus plotseling in het volle licht kwam. Eerst dacht ik dat de lantaarn aangestoken was en het electrieke licht in het water scheen; ik bedroog mij en herkende spoedig mijne dwaling; de Nautilus dreef in 't midden eener lichtgevende streep of laag in het water, welke, in deze duisternis schitterend werd. Deze werd veroorzaakt door duizenden lichtgevende diertjes, wier schittering nog toenam als zij langs de metalen wanden van ons vaartuig streken. Dan zag ik zelfs flikkeringen in deze lichtende omgeving alsof een stroom kokend lood in een vuurhaard geworpen, of een stuk metaal tot roode gloeihitte gebracht werd; dit was zelfs zoo sterk, dat eenige deelen van dezen schitterenden stroom nog schaduw wierpen, hoewel alle schaduw daaruit verbannen scheen. Neen, dit was de kalme flikkering niet van ons gewone lichttoestel, hier zag men kracht en eene ongewone beweging; men gevoelde dat dit licht leefde!

Inderdaad, het was eene oneindig groote opeenstapeling van weekdieren, van millioenen lichtgevende diertjes, ware bolletjes van doorschijnende gelei, met voelarmen zoo fijn als draadjes, en van welke men er ruim 800 in een kubieken centimeter water geteld heeft. De Nautilus dreef gedurend verscheidene uren in dien schitterenden stroom, en onze verbazing steeg ten top toen wij groote zeemonsters en allerlei visschen daarin zagen rondspartelen en spelen, evenals de legende vertelt dat de salamanders in het vuur doen. Te midden van dit onbrandbare vuur zwommen vlugge bruinvisschen, die onvermoeide clowns onder het visschenheir, en zwaardvisschen van drie meter lengte, die voorloopers van orkanen, wier vreeselijk zwaard soms het glas raakte. Het was een betooverend schouwspel! Misschien werd de sterkte van het licht door den toestand van de atmosfeer vergroot: misschien woedde een hevig onweer boven het zeevlak; doch op eenige meters diepte bemerkte de Nautilus niets van den woedenden storm en dreef kalm te midden van het stille water.

Zoo gingen wij voort en werden elk oogenblik door nieuwe wonderen in verrukking gebracht. Koenraad keek zijne oogen uit, en deed niets als zooephyten, geleede dieren, weekdieren en visschen in klassen ordenen. De dagen gingen snel voorbij, ik telde ze niet eens meer. Volgens zijne gewoonte trachtte Ned voortdurend ons menu af te wisselen. Wij hadden veel van slakken, die voor deze schelp gemaakt waren, en ik moet bekennen dat het op die wijze gemakkelijk is om eene slak te worden. Wij sleten dus een gemakkelijk en natuurlijk leven, en verbeeldden ons dat dit niet zeer verschilde van het leven op het land, toen eene gebeurtenis ons het vreemde van onzen toestand herinnerde.

De Nautilus bevond zich den 18den Januari op 150 deg. O. L. en 15 deg. Z. B.; het weder was ruw, en de zee onstuimig; het woei vrij sterk uit het oosten; de barometer, die sinds eenige dagen daalde, kondigde een naderenden strijd der elementen aan. Ik stond op het plat op het oogenblik dat de tweede stuurman de hoogte nam; ik wachtte zooals gewoonlijk de dagelijks uitgesproken formule; maar in plaats daarvan riep hij eenige andere niet minder onbegrijpelijke woorden; bijna onmiddellijk verscheen de kapitein, die een kijker naar den gezichteinder richtte. Hij bleef gedurende eenige oogenblikken onbeweeglijk, zonder zijne blikken van een bepaald punt af te wenden; toen liet hij zijn kijker zakken en wisselde eenige woorden met den stuurman; deze scheen ten prooi aan eene ontroering, welke hij te vergeefs trachtte te onderdrukken. De kapitein scheen zich zelven beter te kunnen beheerschen en bleef koel; overigens scheen hij den stuurman eenige tegenwerpingen te maken, waarop deze met bepaalde zekerheid scheen te antwoorden; ten minste ik begreep het zoo uit verschil van stem en gebaren. Wat mij aangaat, ik keek nauwkeurig in de aangeduide richting, echter zonder iets te zien.