Jules Verne

HOOFDSTUK XVIII

De Stille Zuidzee.

Den volgenden dag, 18 November, was ik van mijne vermoeienis van den vorigen dag geheel bekomen, ik besteeg het plat van de Nautilus, op het oogenblik dat de tweede stuurman zijne dagelijksche formule uitsprak. Ik verbeeldde mij toen, dat dit zag op den toestand der zee, of liever dat het beteekende "wij hebben niets in het gezicht." Inderdaad, de Oceaan was geheel verlaten, geen enkel zeil verscheen aan den gezichteinder. De hoogten van het eiland Crespo waren gedurende den nacht verdwenen. De zee had eene schoone blauwe kleur aangenomen en eene zachte deining bracht er regelmatige rimpels op. Ik bewonderde het prachtige gezicht op den Oceaan, toen de kapitein verscheen; hij scheen mij niet te zien en begon eene reeks sterrekundige waarnemingen. Toen hij gedaan had, ging hij op de lantaarn liggen leunen, en liet zijne blikken over de zee dwalen.

Ondertusschen waren een twintigtal matrozen, allen krachtige en welgevormde mannen op het plat gekomen, om de netten op te halen, welke zij gedurende den nacht hadden laten slepen. Die zeelieden behoorden oogenschijnlijk tot verschillende natien, hoewel zij allen duidelijk van Europeesche afkomst waren. Ik herkende zonder aarzelen Ieren, Franschen, eenige Slavoniers, en zelfs een Griek of een Candioot. Overigens spraken die mannen zeer weinig, en gebruikten onder elkander slechts die vreemde taal, welker oorsprong ik zelfs niet raden kon; derhalve moest ik er van afzien om hen te ondervragen.

De netten werden ingehaald. Het waren een soort van zaknetten, zooals men aan de kusten van Normandie gebruikt, welke door drijvend kurk of door een ijzerdraad, dat door de voorste mazen gestoken is, open worden gehouden. Die zakken worden met een ijzeren beugel langs den bodem der zee gesleept, en vangen dan alles op wat zich op hun weg bevindt. Er werden lampreien, makreelen, tonijnen en andere visschen opgehaald, verscheiden in kleur en vorm zooals ik ze nog nimmer levend voor mij had gezien. Ik houd het er voor dat er meer dan duizend pond visch in de netten zat; het was eene schoone vangst, doch niet wonderbaarlijk groot, want die netten worden gedurende eenige uren medegesleept en bevatten dan eene geheele waterwereld. Wij hadden dus steeds levensmiddelen van eene uitstekende hoedanigheid, welke de snelheid en de aantrekkingskracht van zijn electriek licht onophoudelijk konden vernieuwen. De verschillende zeeproducten werden door het luik aanstonds naar de kombuis gebracht, waar zij bereid werden, sommigen om aanstonds gegeten, anderen om bewaard te worden. Toen de vischvangst afgeloopen en de lucht in het schip ververscht was, dacht ik dat de Nautilus haar onderzeeschen tocht weder zou beginnen, en ik maakte mij gereed om naar mijne hut te gaan, toen de kapitein zich tot mij wendde en zeide:

"Zie dien Oceaan eens aan, mijnheer de professor; is hij niet met een wezenlijk leven begaafd? Kan hij niet toornig en teeder zijn? gisteren is de zee ingeslapen als wij, en nu wordt hij na een kalmen nacht weder wakker."

Geen goeden morgen, of goeden avond! Zou men niet gezegd hebben dat die vreemde man een reeds begonnen gesprek met mij vervolgde?

"Zie," hernam hij, "zij wordt wakker onder de liefkozingen der zon; zij gaat haar dagelijksch bestaan weder doorleven! Het is belangwekkend om hare bewerktuiging gade te slaan. Zij bezit een pols en ademt, en ik geef den geleerden Maury gelijk, die er eene beweging in heeft ontdekt, welke op den bloedsomloop bij de dieren gelijkt."

De kapitein wachtte van mij zeker geen antwoord, en het scheen mij dan ook onnoodig toe om hem mijn: "Juist," "zeker," "waarlijk" en andere woorden naar het hoofd te werpen. Hij sprak bijna tot zich zelven, terwijl hij tusschen elke twee zinnen telkens vrij lang wachtte. Het was eene overpeinzing met luider stemme.

"Ja," zeide hij, "de Oceaan bezit een wezenlijken omloop, en om dien te weeg te brengen, behoefde de Schepper van alle dingen er slechts de warmte, het zout en de diertjes in te vermenigvuldigen.