De massa water wordt geschat op eene hoeveelheid, gelijk aan het water dat alle rivieren der aarde gedurende 40,000 jaar zouden uitstorten. Gedurende de geologische tijdperken volgde het tijdperk van het water op dat van het vuur; eerst was er overal zee; toen verschenen in het Silurische tijdvak langzamerhand bergtoppen; eilanden kwamen boven, verdwenen soms onder de groote waterstroomen, kwamen op nieuw boven, vereenigden zich en vormden vaste landen, zooals wij die nu nog kennen; er was een bewoonbaar vast gedeelte ontstaan, dat eene oppervlakte had van 132,987,377 vierkante kilometer of ruim 13,298 millioen hectaren. De vorm van dit land doet ons het water in vijf groote wereldzeeen verdeelen: de Noordelijke IJszee, de Zuidelijke IJszee, den Indischen Oceaan, den Atlantischen Oceaan en de Stille Zuidzee; deze laatste strekt zich van het noorden naar het zuiden tusschen de beide poolcirkels, en van het westen naar het oosten tusschen Azie en Amerika uit, over eene lengte van 145 deg.. Het is de kalmste zee; men vindt er breede en langzame stroomen in; het verval is middelmatig, en er vallen overvloedige regens in. Zoodanig was de Oceaan, welke mijn noodlot mij in de vreemdsoortigste omstandigheden zou doen doorreizen.
"Mijnheer de professor," zeide kapitein Nemo, "als gij wilt, zullen wij eens poolshoogte van onze ligging nemen, en het punt van vertrek voor deze reis bepalen; het is kwart voor twaalven, ik zal dus weder naar de oppervlakte stijgen."
De kapitein drukte driemaal op een electriek klokje; de pompen dreven het water uit de vergaarbakken; de naald van de manometer wees door verschil in drukking het stijgen van de Nautilus aan, tot dat alles stilstond.
"Wij zijn er," zeide de kapitein.
Ik ging naar de middeltrap die tot het plat voerde. Ik besteeg de metalen treden, en door het geopende luik kwam ik boven op de Nautilus. Dit plat stak slechts 80 centimeter uit zee; de voor- en achtersteven van het vaartuig hadden zulk een vorm, dat men het vrij nauwkeurig met een lange sigaar kan vergelijken. Ik bemerkte dat de ijzeren platen even over elkander waren geschoven, en eenige overeenkomst hadden met de schubben van eenig kruipend dier. Ik begreep dus vrij natuurlijk dat dit schip, niettegenstaande de beste kijkers, altijd voor een zeemonster gehouden werd.
In het midden van het plat stak de sloep, welke half in het schip verborgen was, eenigermate uit. Voor en achter bevonden zich twee kooien van middelmatige hoogte met schuine wanden, en voor een deel door groote lenzen gesloten; de eene kooi was voor den stuurman, die de Nautilus stuurde, in de andere schitterde het krachtige electrieke licht, dat het schip op zijn weg verlichtte.
De zee was kalm en de hemel helder. Het lange vaartuig voelde nauwelijks iets van de zachte schommelingen van den Oceaan; een licht oostewindje rimpelde het watervlak; de gezichteinder was zonder nevels en liet dus de beste opmetingen toe. Er was niets in het gezicht; geen klip, geen eiland, geen Abraham Lincoln, niets dan de oneindige ruimte.
Kapitein Nemo ging met zijn sextant in de hand de hoogte der zon opnemen, waardoor hij de breedte leerde kennen; hij wachtte eenige minuten, totdat de zon hare grootste hoogte bereikt had; terwijl hij zijne observatien deed, bewoog zich geen enkele spier van zijn lichaam, en het instrument zou in de hand van een marmeren beeld niet onbeweeglijker hebben kunnen zijn.
"Middag," zeide hij.
Ik wierp een laatsten blik op die zee, welke eenigszins geelachtig gekleurd was door het zand van de Japansche kust, en ik ging weder naar het salon.
Daar berekende de kapitein de lengte, en zeide toen: "Mijnheer Aronnax, wij zijn op 137 deg. 15' westerlengte...."
"Van welken meridiaan?" vroeg ik driftig, hopende dat het antwoord van den kapitein mij misschien zou doen gewaar worden, uit welk land hij afkomstig was.
"Mijnheer," antwoordde hij; "ik heb verschillende chronometers, die geregeld zijn naar de meridianen van Parijs, Greenwich en Washington; maar ter uwer eere zal ik mij van dien van Parijs bedienen."
Dit antwoord liet mij even wijs.