Ik boog en de kapitein vervolgde:
"137 deg. 15' westerlengte van Parijs, 30 deg. 7' noorderbreedte, dat is te zeggen op ongeveer 300 kilometer van de Japansche kust. Het is heden 8 November des middags, dat onze onderzoekingstocht onder water begint."
"God beware ons," zeide ik.
"En nu, mijnheer de professor, laat ik u den tijd voor uwe studien; ik heb gelast om O.N.O. te sturen op eene diepte van vijftig meter. Hier hebt gij kaarten met groote punten, waarop gij onzen weg kunt volgen. Het salon is ter uwer beschikking, terwijl ik u de vergunning verzoek om mij te verwijderen."
De kapitein groette mij; ik bleef met mijne gedachten alleen; ik dacht slechts aan den kapitein van de Nautilus. Zou ik ooit te weten komen tot welke natie deze vreemdsoortige man behoorde, die er zich op beroemde tot geene te behooren? Wie had dien haat bij hem opgewekt, welken hij aan de menschheid gezworen had, en die hem misschien op vreeslijke wraak bedacht deed zijn? Was het een van die miskende geleerden, dien men volgens eene uitdrukking van Koenraad "verdriet had aangedaan," een nieuwerwetsche Galilei, of een van die wetenschappelijke mannen, zooals de Amerikaan Maury, wiens loopbaan door staatkundige omwentelingen was afgebroken? Ik kon het niet zeggen. Hij ontving mij, dien het toeval bij hem aan boord had gebracht, mij, wiens leven in zijne hand lag, koel, doch gastvrij; hij had evenwel nimmer mijne hem toegestoken hand aangevat, of mij de zijne toegestoken.
Ik bleef een uur in gepeins verzonken zitten, en zocht dien voor mij zoo geheimzinnigen sluier op te lichten. Daarop vestigde ik het oog op de groote kaart, welke op de tafel lag uitgespreid, en zette den vinger op de plaats, waar de opgegeven breedte- en lengtegraden elkander kruisten.
De zee heeft stroomen als het vaste land; het zijn bijzondere stroomen, kenbaar aan hun warmtegraad, aan hunne kleur, en van welke de merkwaardigste den naam van Golfstroom draagt. De wetenschap heeft op den aardbol de richting van vijf hoofdstroomen aangewezen, een in het noorden en een in het zuiden van den Atlantischen Oceaan, twee anderen in het noorden en zuiden van de Stille Zuidzee, en een vijfde in het zuiden van den Indischen Oceaan; zelfs is het waarschijnlijk, dat er een zesde in het noorden van diezelfde zee bestaan heeft, toen de Kaspische zee en het meer Aral met de groote Aziatische meren verbonden, slechts eene groote uitgestrektheid water vormden.
Op de plaats der wereldkaart, waarop ik den vinger hield, vertoonde zich een van die stroomen, de Kuroskivo der Japanneezen, de Zwarte stroom, welke, uit de golf van Bengalen komende, door de straat van Malakka en langs de kust van Azie stroomt, en dan in de Stille Zuidzee zich met een bocht naar de Aleutische eilanden wendt; hij voert kamferboonen en andere Indische voortbrengselen met zich, en is door de helderblauwe kleur van zijn water duidelijk te onderscheiden van de golven van den Oceaan. Dezen stroom zou de Nautilus volgen; ik volgde dien met het oog op de kaart, en zag hem zich in den oneindig grooten Oceaan verliezen, zelfs voelde ik er mij reeds door medeslepen, toen Ned Land en Koenraad de zaal binnentraden. Mijne wakkere lotgenooten bleven als versteend staan op het gezicht van zoovele wonderen, als hier opeen gestapeld lagen.
"Waar zijn wij?" riep Ned uit; "in het museum te Quebec?"
"Met mijnheers goedvinden zou ik eer zeggen, dat het bij ons in de Galeries de Zooelogie was," zeide Koenraad.
"Vrienden," antwoordde ik, terwijl ik hen wenkte om binnen te komen, "gij zijt noch in Canada, noch in Frankrijk, maar aan boord van de Nautilus, vijftig meter onder het oppervlak der zee."
"Ik moet mijnheer gelooven, omdat hij het verzekert," zeide Koenraad; "maar op mijn woord, de zaal is zoo schoon, dat zij zelfs een Vlaming als mij verbaast."
"Verwonder u, mijn vriend, en kijk goed rond, want voor iemand, die zooveel liefhebberij in het rangschikken en in klassen indeelen heeft als gij, is hier werk in overvloed...."
Ik behoefde hem niet aan te moedigen; de brave jongen boog zich over de glazen kasten en mompelde allei woorden en namen uit de taal der natuurkenners: "weekdieren, koppootigen, Gyproea.