Het grootste deel der boekerij was echter aan allerlei takken van wetenschap gewijd; het waren werken over werktuig- en natuurkunde, waterbouw- en weerkunde, aardrijkskunde en natuurlijke geschiedenis: en ik begreep dat dit de voornaamste studie van den kapitein was. Ik zag er al de werken van Von Humbolt, Arago, Foucault, Henri Saint-Claire Deville, Chasles, Milne Edwards, Quatrefages, Tyndall, Faraday, Berthelot, Petermann, Kaiser, Maury, enz.; de verslagen van de academie van wetenschappen en van verschillende aardrijkskundige genootschappen, en op een der beste plaatsen zelfs de beide deelen, welke mij misschien zulk een goede ontvangst aan boord hadden doen genieten. Een werk gaf mij zelfs een juiste tijdsbepaling aan de hand, namelijk een, dat in den loop van 1865 verschenen was, waardoor ik kon opmaken dat de reizen van de Nautilus tot geen vroeger tijdperk opklommen; derhalve had kapitein Nemo zijn onderzeesch leven eerst sedert drie jaar begonnen. Overigens hoopte ik dat nieuwere werken mij dien tijd misschien nog nauwkeuriger zouden kunnen aanwijzen. Maar ik had den tijd om dit te onderzoeken, en ik wilde onze wandeling ter bezichtiging der wonderen van de Nautilus daarvoor niet ophouden.
"Ik dank u, mijnheer," zeide ik tot den kapitein, "dat gij deze bibliotheek ter mijner beschikking gesteld hebt. Er zijn daar schatten van wetenschap in verborgen, waarvan ik gebruik hoop te maken."
"Deze zaal dient niet alleen tot boekerij, maar ook tot rookkamer," zeide de kapitein.
"Eene rookkamer!" riep ik uit, "wordt er dan aan boord gerookt?"
"Zonder twijfel."
"Dan geloof ik dat gij nog betrekkingen met Havana onderhouden hebt, kapitein."
"Geenszins," antwoordde Nemo; "neem een van deze sigaren, mijnheer Aronnax, en hoewel zij niet uit Havana komt, zal u die wel smaken als gij een kenner zijt."
Ik nam de mij aangeboden sigaar aan; zij had een goudkleurig dekblad; ik stak haar op aan een klein komfoor op sierlijken bronzen voet, en deed de eerste trekken met het welgevallen van een liefhebber, die in geen twee dagen gerookt heeft.
"Zij is voortreffelijk," zeide ik, "maar het is toch geen tabak?"
"Neen," antwoordde de kapitein, "die tabak komt niet uit Havana of uit Oost-Indie; het is eene soort van nicotine-houdend zeegras, dat de zee, hoewel vrij schaars, oplevert. Betreurt gij uwe Havana's nog, mijnheer?"
"Ik laat die van nu af staan, kapitein."
"Rook dan naar hartelust zonder u over de herkomst van deze sigaren te bekommeren; geene belasting drukt ze, maar daarom zijn zij geloof ik niet minder goed."
"Integendeel."
Daarna opende kapitein Nemo eene deur tegenover die, waardoor wij de bibliotheek waren binnengetreden, en ik trad een ruim en schitterend verlicht salon binnen. Het was een groot vierkant met afgesneden hoeken, tien meter lang, zes breed, en vijf hoog. Een zacht maar zeer helder licht viel van een rijk met arabesken beschilderd plafond op al de wonderen, welke in dit museum opeen waren gestapeld; want het was waarlijk een museum, waarin eene ervaren en rijke hand al de schatten van natuur en kunst had bijeengebracht op eene wijze, welke de kunstmatige verwarring van een schildersatelier kenmerkt.
Een dertigtal meesterstukken hingen in gelijkvormige lijsten langs de wanden, die met een sierlijk doch deftig behangsel waren bedekt; daartusschen hingen schitterende wapentropheee. Ik zag daaronder schilderijen van de hoogste waarde, welke ik voor het grootste gedeelte in bijzondere verzamelingen en op tentoonstellingen had bewonderd. De verschillende scholen der oude meesters waren vertegenwoordigd door eene madonna van Rafael, eene moedermaagd van Leonard da Vinci, eene nimf van Correggio, eene vrouw van Titiaan, eene aanbidding van Paul Veronese, eene hemelvaart van Murillo, een portret van Holbein, een monnik van Velasquez, eene kermis van Rubens, een vlaamsch landschap van Teniers, genrestukjes van Gerard Dou, Metzu en Paulus Potter, zeestukjes van Bakhuijzen en Vernet; onder de nieuwere schilderijen merkte ik op van Delacroix, Rosa Bonheur, de Keijser, Ingres, Scheffer, Meyssonier, enz.