Jules Verne

De wind was niet gunstig voor een vaartuig gelijk het onze, dat niet scherp bij den wind kon houden. Ook moesten wij het op menige plaats met onze met ijzer beslagen stokken voorduwen. Dikwijls dwongen ons de rotsen, die zich in de waterlijn verlengden, om vrij lange omwegen te maken. Eindelijk, na eene vaart van drie uur, dat is te zeggen tegen zes uur des avonds, bereikten wij eene geschikte landingsplaats.

Ik sprong aan land, gevolgd door mijn oom en den IJslander.

Die overtocht had mij niet tot bedaren gebracht. Integendeel. Ik stelde zelfs voor om "onze schepen" te verbranden, ten einde ons zelven den terugtocht af te snijden. Maar mijn oom verzette zich er tegen. Ik vond, dat hij bijzonder koel was.

"Laten wij dan ten minste zonder tijdverlies vertrekken," zeide ik.

"Ja, mijn jongen! maar vooraf zullen wij deze nieuwe galerij onderzoeken om te weten, of wij onze ladders gereed moeten maken."

Mijn oom bracht den toestel van Ruhmkorff in werking; het vlot werd, aan den oever vastgemaakt, alleen gelaten; de opening der galerij was er dan ook geene twintig pas af, en onze kleine troep ging er terstond heen, met mij aan het hoofd.

De bijna cirkelvormige opening had eene middellijn van omtrent vijf voet; de duistere tunnel was in de harde rots uitgehouwen en netjes gepolijst door de uitgebraakte stoffen, waaraan hij vroeger tot weg diende; zijn laagste gedeelte lag met den grond in hetzelfde vlak, zoodat wij er zonder eenige moeite in konden doordringen.

Wij volgden een bijna waterpassen bodem, toen, nadat wij zes schreden ver waren, onze tocht werd gestuit door een daar liggend verbazend groot rotsblok.

"Vervloekt blok!" riep ik toornig uit, toen ik mij zoo plotseling zag ophouden door een onoverkomelijken hinderpaal.

Wij zochten te vergeefs links en rechts, boven en beneden, er bestond geen doorgang, geene splitsing. Ik was diep teleurgesteld en wilde de wezenlijkheid van dien hinderpaal niet aannemen. Ik bukte. Ik zag onder het blok. Geene tusschenruimte. Er boven. Dezelfde granieten slagboom. Hans hield het licht van de lamp bij ieder punt van den wand, maar hij was nergens afgebroken. Wij moesten alle hoop opgeven om er door te komen.

Ik was op den grond gaan zitten; mijn oom liep met groote schreden den gang op en neder. "Maar Saknussemm dan?" riep ik.

"Ja!" zeide mijn oom, "is hij dan door deze steenen deur tegen gehouden?"

"Neen! neen!" hernam ik driftig. "Dit rotsblok heeft, tengevolge van den een of anderen schok of van een dier magnetische verschijnselen, die de aardschors schudden, plotseling dezen doorgang gesloten. Er zijn vele jaren verloopen tusschen den terugkeer van Saknussemm en den val van dit blok. Is het niet duidelijk, dat deze galerij voorheen een weg voor de lava is geweest en dat de uitgebraakte stoffen er toen onbelemmerd doorstroomden? Zie! dit granieten dak vertoont nog jonge scheuren; het bestaat uit samengevoegde stukken, uit verbazend groote steenen, alsof eene reuzenhand aan dezen onderbouw had gewerkt; maar eens is de schok heviger geweest, en dit blok, dat gelijkt op een ontbrekenden sleutel van het gewelf, is op den grond gegleden en heeft den doortocht versperd. Het is een toevallige hinderpaal, dien Saknussemm niet heeft aangetroffen, en als wij hem niet omverwerpen, dan zijn wij niet waard het middelpunt der aarde te bereiken!"

Zoo sprak ik! De ziel des professors was geheel in mij overgegaan. De zucht tot ondekkingen bezielde mij.

Ik vergat het verledenene, ik verachtte de toekomst. Er bestond voor mij niets meer op de oppervlakte van den bol, in welks binnenste ik begraven was, steden, noch velden, noch Hamburg, noch Koningstraat, noch mijne arme Graeuben, die mij voor altoos verloren moest wanen in de ingewanden der aarde....

"Welnu!" hernam mijn oom, "laten wij ons met het houweel en het breekijzer een weg banen en die muren omverwerpen!"

"Het is te hard voor het breekijzer!" riep ik.

"Dan het houweel!"

"Met het houweel zal het te lang duren!"

"Maar!..."

"Welnu! het kruit! de mijn! Laten wij eene mijn aanleggen, en den hinderpaal in de lucht doen springen!"

"Het kruit!"

"Ja! het is maar een rotsblok, dat verbrijzeld moet worden!"

"Hans! aan het werk!" riep mijn oom.