Jules Verne

Vier dagen later, Saterdag, den 18den Juli, kwamen wij des avonds bij eene soort van vrij groote grot; mijn oom gaf Hans zijne drie rijksdaalders weekhuur en er werd bepaald dat de volgende dag een rustdag zijn zou.

HOOFDSTUK XXV

Kalm vertrek.--Plaatsbepaling.--Heeft Humphry Davy gelijk? --Dichtheid der lucht.--Lucht in vasten toestand.

Ik werd dus 's Zondags morgens wakker zonder die gejaagdheid, die gewoonlijk gepaard gaat met een ophanden zijnd vertrek. En al was het ook in den diepsten afgrond, zoo was het toch wel aangenaam. Ook waren wij gewoon aan dat leven van holbewoners. Ik dacht niet meer aan de zon, de sterren, de maan, de boomen, de huizen, de steden, aan al die aardsche overtolligheden, die voor het ondermaansche wezen eene behoefte geworden zijn. Als in de aarde begravenen lachten wij wat met die nuttelooze wonderen.

De grot vormde eene groote zaal; de getrouwe beek vloeide zachtjes over haren bodem van graniet. Op zulk een afstand van zijne bron had het water nog slechts den warmtegraad der omringende voorwerpen en liet het zich zonder bezwaar drinken.

Na het ontbijt wilde de professor eenige uren wijden aan het in orde brengen zijner dagelijksche aanteekeningen.

"Eerst," zeide hij, "zal ik eenige berekeningen maken, om mij te vergewissen van de plaats, waar wij zijn; ik wil in staat zijn om na onze terugkomst eene kaart van onze reis te teekenen, eene soort van loodrechte doorsnede van den aardbol, die eene voorstelling van onzen tocht zal geven."

"Dat zal merkwaardig zijn, oom! maar zullen uwe waarnemingen een voldoenden graad van nauwkeurigheid hebben?"

"Ja! ik heb de hoeken en hellingen zorgvuldig opgeteekend; ik ben zeker, dat ik mij niet zal bedriegen. Eerst wil ik zien, waar wij zijn. Neem het kompas en zie, welke streek het wijst.

Ik zag op het werktuig, en na een nauwlettend onderzoek antwoordde ik:

"Oost-ten-zuiden."

"Goed!" sprak de professor, terwijl hij de waarneming opschreef en vlug eenige berekeningen maakte. "Ik besluit daaruit, dat wij van ons uitgangspunt af vijf en tachtig uur gaans hebben afgelegd."

"Dus reizen wij onder den Atlantischen Oceaan?"

"Juist."

"En misschien barst er op dit oogenblik een storm los en worden de schepen boven ons hoofd door de golven en den orkaan geslingerd?"

"Wel mogelijk!"

"En beuken de walvisschen met hun staart de muren onzer gevangenis?"

"Wees gerust, Axel! zij zullen haar niet doen schudden. Maar laten wij onze berekeningen voortzetten. Wij zijn vijf en tachtig uur gaans ten zuidoosten van den voet van den Sneffels, en volgens mijne vorige aanteekeningen schat ik de bereikte diepte op zestien uur gaans."

"Zestien uur gaans!" riep ik.

"Zonder twijfel."

"Maar dat is de uiterste grens, die de wetenschap heeft gesteld aan de dikte der aardschors."

"Ik ontken het niet."

"En hier moest volgens de wet van de toeneming der warmte eene hitte van vijftien honderd graad heerschen."

"Moest, mijn jongen!"

"En al dit graniet zou niet in een vasten toestand kunnen blijven, maar zou moeten smelten."

"Gij ziet, dat het zoo niet is, en dat de feiten, ouder gewoonte, de theorien logenstraffen."

"Ik ben genoodzaakt het te erkennen, maar het verbaast mij toch."

"Hoe staat de thermometer?"

"Op zeven en twintig en zes tienden graad."

"De geleerden hebben dus gelijk op veertien honderd twee en zeventig en vier tienden graad na. Derhalve is de evenredige toeneming der warmte eene dwaling. Derhalve heeft Humphry Davy zich niet vergist. Derhalve heb ik geen ongelijk gehad hem te gelooven. Wat hebt gij hierop te antwoorden?"

"Niets."

Inderdaad had ik heel wat kunnen zeggen. Ik nam de theorie van Davy geenszins aan, ik hield het nog altijd met de inwendige warmte, hoewel ik er de uitwerkselen niet van gevoelde. Ik nam veel liever aan, dat deze schoorsteen van een uitgebranden vulkaan door de lava met eene terugkaatsende korst bedekt, de warmte verhinderde zich door zijne wanden voort te planten.

Maar zonder mij te vermoeien met het zoeken van nieuwe bewijzen, bepaalde ik er mij toe om den toestand te nemen, zooals hij was.