Jules Verne

Morgen zullen wij het wel eens onderzoeken. Nu zullen wij eerst eten en dan gaan slapen."

Het was nog niet geheel donker. Wij openden den zak met levensmiddelen, aten en legden ons, zoo goed als het ging, op een bed van steenen en lavabrokken neder. En toen ik op den rug liggende de oogen opende, bemerkte ik een schitterend punt aan het einde van de drie duizend voet lange buis, die in een reusachtigen verrekijker veranderd was.

Het was eene ster, die volstrekt niet flonkerde en die naar mijne berekening Beta van den kleinen Beer moest wezen.

Vervolgens viel ik in een gerusten slaap.

HOOFDSTUK XVIII

Kalmte.--Begin der onderaardsche reis.--Schakeeringen der lava.

Des morgens te acht uur deed een lichtstraal ons ontwaken. De duizende vlakken der lavawanden vingen hem op zijn voorbijgang op en verstrooiden hem als een regen van vonken.

Dit schijnsel was sterk genoeg om de omringende voorwerpen duidelijk te kunnen onderscheiden.

"Welnu, Axel! wat zegt gij er van?" zeide mijn oom zich de handen wrijvende. "Hebt gij ooit een rustiger nacht doorgebracht in ons huis in de Koningstraat? Hier wordt men niet gestoord door het geratel van karren, door het geschreeuw der kooplieden, door het getier der schippers!"

"Het is hier zeker heel rustig op den bodem van dezen put; maar die kalmte zelve heeft iets ontzettends."

"Komaan!" riep mijn oom, "als gij nu reeds bang zijt, wat zal het dan later zijn? Wij zijn nog geen duim diep in den schoot der aarde doorgedrongen."

"Wat wilt gij daarmede zeggen?"

"Ik wil zeggen, dat wij nog pas den bodem van het eiland hebben bereikt! Die lange, loodrechte buis, die uitloopt in den krater van den Sneffels, eindigt ten naasten bij gelijk met den spiegel der zee."

"Zijt gij daarvan verzekerd?"

"Ongetwijfeld; raadpleeg den barometer, dan zult gij het zien."

Inderdaad was het kwik, dat gedurende onze nederdaling weder langzamerhand in het werktuig gestegen was, op negen en twintig duim blijven staan.

"Gij ziet het," hernam de professor, "wij hebben nog slechts eene dampkringsdrukking, en ik verlang er vurig naar, dat de luchtdichtheidsmeter dezen barometer moet vervangen."

Dit werktuig zou ons dan ook nutteloos worden, zoodra de zwaarte der lucht hare drukking op den waterspiegel zou te boven gaan.

"Maar," zeide ik, "staat het niet te vreezen, dat die gestadig toenemende drukking hoogst lastig zal worden?"

"Neen. Wij zullen langzaam dalen en onze longen zullen er aan gewennen om eene meer samengeperste dampkringslucht in te ademen. De luchtreizigers krijgen eindelijk gebrek aan lucht, als zij in de bovenste lagen komen; wij integendeel zullen misschien te veel hebben. Maar dat heb ik liever. Wij moeten geen oogenblik verliezen. Waar is het pak, dat ons in het binnenste van den berg is voorgegaan?"

Ik herinnerde mij nu, dat wij het den vorigen avond te vergeefs gezocht hadden. Mijn oom ondervroeg Hans, die, na oplettend met zijne jagersoogen rondgezien te hebben, antwoordde:

"Der huppe"!

"Daar boven ons!"

Inderdaad was het pak blijven hangen aan eene uitstekende rotspunt omtrent honderd voet boven ons hoofd. De vlugge IJslander begon dadelijk als eene kat te klauteren, en in eenige minuten was het pak bij ons.

"Nu," zeide mijn oom, "zullen wij ontbijten; maar laten wij het doen als lieden, die wellicht een langen tocht moeten doen."

De beschuit en het gedroogde vleesch werden doorgespoeld met eene mondvol water en jenever.

Toen het ontbijt afgeloopen was, haalde mijn oom een aanteekenboekje voor de waarnemingen bestemd uit den zak; hij nam achtereenvolgens zijne verschillende werktuigen en schreef de volgende gegevens op:

Maandag 1 Juli. Tijdmeter: 8 uur 17 min. des morgens. Barometer: 292 millimeter. Thermometer: 6 deg.. Windrichting: O.Z.O.

Deze laatste waarneming had betrekking op de donkere galerij en werd door het kompas aangegeven.

"Nu eerst, Axel!" riep de professor met geestdrift uit, "nu eerst gaan wij wezenlijk in den schoot der aarde doordringen. Dit is het juiste oogenblik van het begin onzer reis."

Toen hij dit gezegd had, nam mijn oom met de eene hand den aan zijn hals hangenden toestel van Ruhmkorff, met de andere bracht hij den electrischen stroom in verbinding met de slang der lantaarn en een vrij helder licht verdreef de duisternis der galerij.