Dit, wanneer de wind van de gletschers waait, zeer gewone natuurverschijnsel, heet in het ijslandsch "mistour".
"Hastigt! hastigt"! riep onze gids.
Zonder deensch te kennen begreep ik toch, dat wij hem ten spoedigste moesten volgen. Hans begon den kegel van den krater om te loopen, maar in eene schuine richting om gemakkelijker te kunnen voortkomen; weldra viel de hoos op den berg, die bij haar schok sidderde; de steenen door den luchtstroom medegevoerd vielen als regen neder, gelijk bij eene uitbarsting. Wij waren gelukkig tegen alle gevaar beveiligd aan den anderen kant des bergs; zonder de voorzorg van den gids zouden onze gekorven lichamen verre van daar in kleine stukken nedergevallen zijn, als het voortbrengsel van het een of ander onbekend luchtverschijnsel.
Toch oordeelde Hans het niet voorzichtig om den nacht door te brengen op de zijden van den kegel. Wij klommen dus zigzagsgewijze hooger; voor de vijftien honderd voet, die wij nog moesten afleggen, hadden wij bijna vijf uur noodig; de omwegen, draaiingen en rugwaartsche bewegingen waren minstens drie mijl lang. Ik kon niet langer, ik bezweek van koude en honger. De eenigszins verdunde lucht was niet toereikende voor mijne ademhaling.
Eindelijk werd te elf uur in de dichtste duisternis de top van den Sneffels bereikt, en voor ik eene schuilplaats ging zoeken in het inwendige van den krater, had ik tijd om "de middernachtszon" op het laagste punt harer baan te zien, terwijl zij hare bleeke stralen wierp op het slapende eiland onder mijne voeten.
HOOFDSTUK XVI
Prachtig uitzicht van den Sneffels.--In verrukking.--Naar den krater.--De vervloekte naam.--Geen zon, geen schaduw.--Lidenbrock wanhopig.--De Scartaris geeft schaduw.
Het avondeten was spoedig afgeloopen en de kleine troep legde zich zoo goed mogelijk te rusten. De ligplaats was hard, de dekking beduidde niet veel, de toestand was zeer hachelijk op eene hoogte van vijf duizend voet boven den spiegel der zee. Toch sliep ik dezen nacht zeer rustig, die een der beste was, welke ik sinds lang had doorgebracht. Zelfs droomde ik niet eens.
Den volgenden morgen werden wij, half bevroren door de zeer scherpe lucht, wakker door de stralen eener heldere zon. Ik verliet mijn bed van graniet en ging mij verlustigen in het heerlijke schouwspel, dat zich aan mijn oog vertoonde.
Ik bevond mij op eene der beide pieken van den Sneffels, de zuidelijke. Van daar had ik het gezicht op het grootste gedeelte des eilands; het gezichtsbedrog, dat aan alle aanzienlijke hoogten eigen is, deed zijne oevers rijzen, terwijl het binnenland scheen te dalen. Men zou gezegd hebben, dat eene kaart in relief van Helbesmer aan mijne voeten lag uitgespreid; ik zag de diepe dalen elkander in alle richtingen kruisen, de afgronden zich als putten voordoen, de meren in vijvers, de rivieren in beken veranderen. Ter rechterzijde volgden de tallooze gletschers en de menigvuldige pieken op elkander, waarvan eenige een vederbos van lichte rookwolkjes schenen te dragen. De golven dezer eindelooze bergen, die schenen te schuimen door hunne sneeuwlagen, deden mij denken aan de oppervlakte eener onstuimige zee. Wendde ik mij naar het westen, dan breidde daar de oceaan zich uit in zijn volle pracht, als ware hij eene voortzetting dier gekroesde toppen. Mijn oog kon nauwelijks onderscheiden, waar de aarde eindigde en de golven begonnen.
Ik verzonk in die begoochelende geestverrukking, welke de hooge toppen verwekken, en ditmaal zonder duizelig te worden; want ik geraakte eindelijk gewoon aan dat zien uit de hoogte. Mijne verblinde oogen baadden zich in de doorschijnende uitstraling van het zonnelicht. Ik vergat, wie ik was, waar ik was, om het leven der elfen en sylphen, de denkbeeldige bewoners der scandinavische fabelleer, te doorleven; ik zwelgde het wellustig genot van mijne hooge standplaats met volle teugen in, zonder te denken aan de afgronden, waarin mijn noodlot mij binnen kort zou storten. Maar ik werd tot bewustheid der werkelijkheid teruggevoerd door de komst van den professor en van Hans, die zich op den top van de piek bij mij voegden.