Als een echte neef van professor Lidenbrock en in weerwil van mijne bezorgdheid beschouwde ik belangstellend de delfstoffelijke merkwaardigheden in dit uitgebreide kabinet van natuurlijke historie ten toon gesteld; tevens doorliep ik in den geest de geheele aardkundige geschiedenis van IJsland.
Dit zoo merkwaardige eiland is klaarblijkelijk in een betrekkelijk jong tijdperk uit den schoot der golven opgerezen; misschien zelfs verheft het zich nog tegenwoordig door eene onmerkbare beweging. Als dit zoo is, kan men zijn oorsprong alleen toeschrijven aan de werking van het onderaardsche vuur. In dat geval dus verdwenen de theorie van Humphry Davy, het document van Saknussemm, de beweringen van mijn oom in rook. Deze veronderstelling bracht mij er toe om den aard van den grond oplettend te onderzoeken en weldra kon ik mij rekenschap geven van de opeenvolging der natuurverschijnselen, die de vorming van dit eiland voorafgingen.
IJsland, geheel beroofd van bezonken gronden, bestaat alleen uit vulkanischen tufsteen, dat is te zeggen uit eene opeenhooping van steenen en rotsen van een poreus weefsel. Voor het bestaan der vulkanen bestond het uit massief trap-porfier, langzaam uit de golven opgeheven door het omhoog werken der inwendige krachten. Het inwendige vuur had zich nog niet naar buiten getoond.
Maar later werd eene breede, dwarse scheur van het zuidoosten naar het noordwesten des eilands geopend, waardoor langzamerhand al het halfgesmolten trachiet zich een uitweg baande. Dit verschijnsel had toen zonder geweld plaats; de uitkomst was verbazend, en de gesmolten stoffen, uit de ingewanden der aarde verdreven, verspreidden zich rustig als groote vlakke lagen of als heuvelachtige massa's. Te dien tijde verschenen het veldspaat, syeniet en porfier.
Maar ten gevolge van die uitstorting nam de dikte des eilands en bij gevolg zijn tegenstandbiedend vermogen aanmerkelijk toe. Men begrijpt licht, welk eene hoeveelheid veerkrachtige vloeistoffen zich in zijn binnenste ophoopte, toen het geen uitweg meer aanbood na de afkoeling der trachietkorst. Toen kwam er een oogenblik, waarin het arbeidsvermogen dier gassen zoo groot was, dat zij de zware schors ophieven en zich hooge schoorsteenen oprichtten. Zoo ontstond dus de vulkaan door de opheffing van de korst, en werd vervolgens de krater plotseling in den top van den vulkaan geboord.
Toen volgden vulkanische verschijnselen op de uitwerpingsverschijnselen; door de pas gevormde openingen ontsnapten vooreerst de uitwerpselen van basalt, waarvan de vlakte, die wij thans doorgingen, aan onze blikken de merkwaardigste proeven vertoonde. Wij liepen over de zware donkergrijze rotsen, die de afkoeling gevormd had tot prisma's met zeshoekige grondvlakken. In de verte zag men een groot aantal afgeknotte kegels, die voorheen zoovele vuurspuwende monden waren.
Nadat de basaltuitwerking uitgeput was, verleende de vulkaan, wiens kracht nog toenam door die der uitgebrande kraters, een doortocht aan de lava en aan die tufsteenen van asch en slakken, welker lange stroomen ik op zijne hellingen verstrooid zag, als waren het weelderige haren.
Dit was de opeenvolging der natuurverschijnselen, die IJsland te voorschijn riepen; alle ontstonden uit de werking van het inwendige vuur, en het was dwaasheid te vooronderstellen, dat de binnenste massa niet bleef in een voortdurenden toestand van witgloeiende vloeibaarheid. Dwaas vooral was het plan om te trachten het middelpunt van den aardbol te bereiken!
Ik stelde mijzelven dus gerust betreffende den uitslag onzer onderneming, terwijl ik op weg was om den Sneffels met den stormpas te beklimmen.
De weg werd hoe langer hoe moeielijker; de grond rees; de rotsbrokken geraakten in beweging, en de grootste oplettendheid was noodig om een gevaarlijken val te vermijden.
Hans ging rustig vooruit als op een effen bodem; soms verdween hij achter de groote klompen en verloren wij hem voor een oogenblik uit het gezicht; dan wees een scherp gefluit de richting aan, die wij moesten volgen.