Jules Verne

Over zulk een verdenking was de jonge vrouw in de hoogste mate verontwaardigd. Tranen welden in hare oogen, vooral bij het besef dat zij niets kon doen, niets kon beproeven om haar redder bij te staan.

Wat Fix aangaat, hij had den gentleman gearresteerd, omdat zijn plicht het gebood; of Fogg schuldig was of niet, zou de justitie beslissen. Maar toen kwam er een vreeselijke gedachte bij Passepartout op, de gedachte dat hij ongetwijfeld de oorzaak van dit ongeluk was. En inderdaad waarom had hij het gebeurde voor Fogg geheim gehouden? Waarom had hij, toen Fix hem zoowel zijn betrekking van inspecteur van politie als de zending, waarmede hij belast was, had medegedeeld, zijn meester niet gewaarschuwd? Zoo deze gewaarschuwd ware, zou hij immers aan Fix bewijzen hebben gegeven van zijn onschuld? hij zou hem zijn dwaling aangetoond hebben; in alle geval zou hij niet op zijn kosten dien verwenschten agent met zich genomen hebben, wiens eerste zorg was geweest hem te arresteeren, zoodra hij den voet zette op den bodem van het Vereenigde Koninkrijk. Denkende aan zijn schuld en aan zijn onvoorzichtigheid, doorstond de arme kerel de hevigste kwellingen. Hij weende dat men medelijden met hem moest hebben. Hij had zijn hoofd wel willen verbrijzelen.

Aouda en hij waren, ondanks de koude, in de vestibule gebleven. Zij wilden geen van beiden de plaats verlaten. Zij wilden Fogg nog eenmaal wederzien. Wat dezen betreft, hij was goed en wel geruineerd, en dat juist op het oogenblik dat hij zijn doel zou bereiken. De arrestatie was zijn ongeluk. Toen hij den 21sten December des morgens twintig minuten voor twaalven te Liverpool aankwam, had hij tot kwart voor negenen den tijd om zich in de Reform-club te vertoonen;--dus negen uur en vijftien minuten--en hij had slechts zes uur noodig om naar Londen te komen.

Op dat oogenblik zou ieder, die in het kantoor der douanen doorgedrongen was, Fogg gezien hebben, op een bank gezeten even kalm en onverstoorbaar als altijd. Onderworpen kon men niet zeggen, maar ook die laatste slag had hem niet kunnen ontroeren, ten minste zoo scheen het. Woedde in zijn binnenste een verborgen toorn, die te vreeselijker was, omdat hij dien moest bedwingen, maar die op een gegeven oogenblik met onwederstaanbare kracht zou uitbarsten? Niemand weet het. Maar Fogg wachtte daar kalm af.... Wat? Had hij nog eenige hoop? Geloofde hij nog aan de mogelijkheid van een goeden uitslag, toen de deur zich achter hem gesloten had?

Hoe het ook zij, Fogg legde zorgvuldig zijn horloge op tafel en volgde de wijzers met onafgebroken aandacht. Geen woord kwam over zijn lippen, maar zijn blik was somber en strak. De toestand was vreeselijk en voor hen, die in zijn hart niet lezen konden, was die toestand deze: als eerlijk man was Phileas Fogg geruineerd en tevens was hij gevangen gehouden als een schurk. Dacht hij nog aan redding? Meende hij nog dat uit deze gevangenis het ontkomen mogelijk was? Peinsde hij over eene ontvluchting? Men zou geneigd zijn het te gelooven, want eensklaps stond hij op en onderzocht hij de kamer. Maar de deur was goed gesloten en het venster van ijzeren staven voorzien. Hij ging weder zitten, haalde uit zijn portefeuille zijn reisboek en achter den regel, waarop geschreven stond:

"21 December, zaterdag, Liverpool," voegde hij "tachtigsten dag, elf uur veertig minuten des morgens" en hij wachtte.

Het sloeg een uur op de klok van het gebouw der belastingen. Fogg constateerde dat zijn horloge twee minuten voorliep.

Twee uur! Zoo hij op dat oogenblik een expres-trein nam, kon hij nog te Londen en in de Reform-club zijn voor kwart voor negenen. Hij fronste even zijn wenkbrauwen.

Drie minuten over half drie hoorde men buiten eenig geraas; deuren werden geopend. Men onderscheidde de stem van Passepartout en die van Fix.

De oogen van Fogg schitterden een oogenblik. De deur van het kantoor werd geopend en hij zag Aouda, Passepartout en Fix, die naar hem toesnelden.

Fix was buiten adem; zijn haren hingen verward over zijn gezicht, en hij kon niet spreken.