Jules Verne

Onthutst over de manier, waarop hij voet aan wal had gezet, gaf de arme kerel een verschrikkelijken gil, die een aantal waterraven en pelikanen deed opvliegen, welke gewoonlijk op de beweegbare kade hunne nesten maakten.

Fogg was nu ook aan wal gekomen en ging terstond onderzoeken hoe laat de eerste trein naar New-York vertrok. Eerst ten zes ure 's avonds. Hij kon dus den geheelen dag doorbrengen in de hoofdstad van Californie. Hij bestelde een rijtuig voor Aouda en voor zich zelven. Passepartout plaatste zich op den bok en het rijtuig, dat drie dollars per rit kostte, reed naar het International Hotel.

Passepartout kon van zijne hooge zitplaats alle bijzonderheden van deze groote amerikaansche stad opnemen: breede straten, lage, maar allen in rijen geschaarde huizen, kerken en tempels, allen in gothisch anglo-saxischen stijl gebouwd, onmetelijke dokken, entrepots zoo groot als paleizen, sommigen van hout, anderen van steen. In de straten wemelde het van rijtuigen, omnibussen, tramways, en op de trottoirs versperden niet alleen Amerikanen elkander den weg, maar ook Europeanen, Chineezen, en Indiers--in een woord er waren genoeg menschen om eene bevolking van meer dan tweemaal honderd duizend inwoners eer aan te doen. Passepartout was over alles wat hij zag zeer verbaasd. Hij had zich nog altijd de stad van 1849 voorgesteld, de stad der roovers, brandstichters en moordenaars, die waren afgekomen op de ontdekte goudmijnen, naar dat onmetelijke pelgrimsoord voor allen, die niets in de wereld te verliezen hebben, waar men met goudpoeder speelde, met een revolver in de eene hand en een mes in de andere. Die goede tijd echter was voorbij. San-Francisco heeft geheel het voorkomen van eene handeldrijvende stad. De hooge toren van het stadhuis, bestemd om alle wijken te bespieden en te beheerschen, strekte tot verblijfplaats van wachters, die den blik lieten gaan over deze menigte van straten en avenues, zich verdeelend in rechte hoeken tusschen welke een aantal lommerrijke pleinen zich vertoonen. In de nabijheid strekte zich een Chineesche stad uit, die zoo mooi was, alsof zij zoo pas uit het Hemelsche Rijk in een speelgoeddoos was overgebracht. Geen sombrero's, geen roode hemden, geen Indianen met veeren, maar zijden hoeden en zwarte rokken door heeren gedragen, welke allen even groote haast hadden. Eenige straten, zooals Montgommery-street, de Regent-street van Londen, de Boulevard des Italiens van Parijs, de Broadway van New-York, waren versierd met prachtige winkels, die alle voortbrengselen, welke de wereld oplevert, ten toon spreidden.

Toen Passepartout het International Hotel binnentrad scheen het hem toe of hij Engeland niet had verlaten. De rez-de-chaussee werd ingenomen door een groote bar, eene soort van buffet waar elke voorbijganger gratis iets kon gebruiken. Gedroogd vleesch, oestersoep, beschuit en kaas, werden er verkocht zonder dat de gebruiker er ooit zijn beurs voor uit den zak behoefde te halen. Hij betaalde slechts hetgeen hij dronk, als porto, ale of sherry, zoo hij lust had zich te verfrisschen. Dit vond Passepartout echt amerikaansch. De restauratie van het hotel was zeer goed. Fogg en Aouda zetten zich aan tafel en werden in schotels, waarschijnlijk afkomstig uit Lilliput, door pikzwarte negers bediend.

Na dit ontbijt begaf Fogg zich, vergezeld van Aouda; naar het bureel van den engelschen consul om daar zijn paspoort te laten viseeren. Op de stoep vond hij zijn bediende, die hem vroeg of het niet voorzichtig zou zijn, voor zij met den zuider-spoorweg vertrokken, een dozijn Enfield-karabijnen of Colt-revolvers op te doen. Passepartout had gehoord van Sioux en Pawnies, die, evenals de spaansche roovers, de treinen aanhielden. Fogg antwoordde, dat dit eene noodelooze voorzorg zou zijn, maar hij liet hem vrij om hierin te handelen zooals hij zelf goeddacht. Daarop vervolgde hij zijn weg naar den engelschen consul.

Phileas Fogg had nauwelijks tweehonderd schreden gedaan, of heel toevallig ontmoette hij Fix. De inspecteur toonde zich ze