Jules Verne

Tot dusverre had de Tankadere steeds noordwaarts koers gehouden; maar tegen den avond wierp de wind, gelijk te vreezen was, zich drie kwart van het kompas om en begon uit het noordoosten te blazen. De schoener, wiens zijden toen door de golven gebeukt werden, slingerde geweldig; de zee sloeg met zooveel kracht, dat men wel bevreesd moest worden, wanneer men niet weet hoe stevig alle deelen van een schip onderling verbonden zijn.

Toen de nacht was gevallen, stak de storm nog heviger op. Toen hij zag dat het stikdonker werd en met de duisternis de storm nog heviger werd, gevoelde John Bunsby zich alles behalve op zijn gemak. Hij vroeg zich af, of het geen zaak zou wezen eene schuilplaats te zoeken en raadpleegde zijne bemanning.

Na dit gedaan te hebben, kwam hij weder bij Fogg en zeide:

"Zou mijnheer niet van oordeel zijn, dat wij wel zouden doen, wanneer wij eene haven opzochten."

"Dat geloof ik ook," zeide Phileas Fogg.

"O!" hernam de schipper, "en welke?"

"Ik ken er slechts eene," antwoordde Fogg kalm.

"En die is?"

"Shangai."

Het duurde eenige oogenblikken eer de schipper de beteekenis van dat woord begreep en al de hardnekkigheid en vasthoudendheid, waarvan dat antwoord getuigde: Toen riep hij uit:

"Ja, mijnheer heeft gelijk: Shangai."

En de Tankadere zette onwrikbaar haar koers naar het noorden voort.

Het was een inderdaad vreeselijke nacht. Een wonder was het, dat het scheepje niet verging. Tweemalen werd het omvergeworpen en alles zou van boord zijn verdwenen, indien de verschansingen zich niet goed hadden gehouden. Aouda was geradbraakt maar geen klacht kwam over hare lippen. Meermalen moest de heer Fogg te hulp schieten om haar te beschermen tegen de heftigheid der golfslagen.

De dag brak aan. Nog loeide de storm met ongekende kracht. Maar de wind liep naar het zuidwesten om. Dit was een gunstige keer en de Tankadere doorkliefde weder de onstuimige zee, wier baren in botsing kwamen met die welke door den veranderden wind werden opgestuwd. Daardoor ontstonden schokken, die een minder stevig vaartuig zeker hadden verbrijzeld.

Nu en dan zag men door de gescheurde nevelen de kust, maar nergens was een schip in het gezicht. Alleen de Tankadere kon zee houden.

Des middags openbaarden zich eenige verschijnselen dat het weder zou bedaren en deze werden bij zonsondergang sterker.

De korte duur van den storm was een gevolg van zijne heftigheid. De passagiers, die zeer veel geleden hadden, konden nu eenige rust nemen en wat eten.

De nacht was vrij kalm. De schipper deed eenige zeilen bijzetten en de snelheid van het schip nam aanzienlijk toe. Den anderen morgen, den 11en, nam John Bunsby de kust op, en verklaarde, dat men geen honderd mijlen meer van Shangai was verwijderd.

Honderd mijlen! en men moet die binnen een dag afleggen, want dienzelfden avond moest Fogg te Shangai zijn, zoo hij de mailboot naar Yokohama wilde halen. Zonder dien storm, die hem verscheidene uren had doen verliezen, zou hij geen dertig mijlen van de haven zijn verwijderd.

De bries werd minder, maar gelukkig werd ook de zee kalmer. De schoener zette alle zeilen bij en de zee schuimde onder de kiel.

Des middags was de Tankadere geen vijf en veertig mijlen van Shangai. Nog zes uren waren haar gegeven om de haven te bereiken voor het vertrek der mailboot naar Yokohama.

Aan boord was de vrees groot. Men wil er komen tot elken prijs. Allen--Phileas Fogg ongetwijfeld uitgezonderd--voelden hun hart kloppen van ongeduld. De kleine schoener moest gemiddeld negen mijlen in het uur afleggen en de wind ging al meer en meer liggen. Het was een onregelmatige bries, grillige windvlagen, die van de kust kwamen. Zij gingen voorbij en terstond daarop werd de zee weder effen.

Nochtans, het lichte vaartuig met zijne hooge dunne zeilen, ving die vlagen zoo goed op, dat John Bunsby, dank zij de medewerking van den stroom, ten zes ure geen tien mijlen meer verwijderd was van de rivier Shangai, want de stad zelve ligt op een afstand van minstens twaalf mijlen boven de monding.