Slechts eene gedachte kwelde den armen knecht onophoudelijk. Wat of toch Phileas Fogg met zijn olifant zou doen als hij aan het station van Allahabad zou zijn aangekomen? Zou hij hem meenemen? Dat was toch onmogelijk! De prijs van het vervoer, gevoegd bij den inkoopprijs, zou hem zijn fortuin kosten. Zou men hem verkoopen, of hem de vrijheid hergeven? Men mocht voor zulk een achtenswaardig dier toch wel eenige egards hebben. Zou Fogg hem misschien aan Passepartout present doen? Wat zou hij zelf er dan mee beginnen? Hij kon dit maar niet uit zijn hoofd zetten.
Ten acht uur 's avonds had men de hoofdketen der Vindhias overgestoken, en de reizigers maakten nu eene halt aan den voet der noordelijke helling, in een bouwvallige bungalow.
Men had dien dag ongeveer vijf en twintig mijlen afgelegd en moest er juist nog evenveel afleggen voor Allahabad bereikt was.
Het was een koude nacht. De Parsi had in den bungalow een vuur van gedroogde takken aangelegd, dat een heerlijke warmte verspreidde.
Het avondmaal bestond uit spijzen, die men te Kholby had gekocht. De reizigers aten met al den eetlust, die van reizigers in hun toestand te verwachten was.
Het gesprek, dat met eenige afgebroken zinnen begon, eindigde weldra met een luid gesnork. De gids overnachtte bij Kiouni, die staande sliep, leunende tegen een grooten boom.
De nacht liep zeer rustig af. Soms hoorde men het gebrul van een tijger of een panter, vergezeld van de schrille kreten der apen. Maar de verscheurende dieren bepaalden zich tot brullen op een afstand en lieten de gasten van den bungalow ongemoeid. Sir Francis Cromarty sliep zoo zwaar als een dapper, doodelijk vermoeid soldaat; Passepartout zeer onrustig; hij zette in zijn droom zijne buitelingen van den afgeloopen dag voort. Wat Fogg aangaat, deze sliep even kalm alsof hij in zijn stil verblijf in Saville-Row rustte. Te zes uur in den morgen hervatte men den tocht. De gids hoopte nog denzelfden avond te Allahabad te komen. Zoodoende verloor Fogg slechts een gedeelte van de acht en veertig uren, welke hij sedert het begin van zijn reis uitgespaard had. Men daalde de laagste helling der Vindhias af. Kiouni had weder zijn snellen draf hervat en tegen den middag kwam de gids in het kleine vlek van Rallenger aan, gelegen aan de Kani, een tak van de Ganges. Hij vermeed altijd de bewoonde plaatsen, daar hij zich veiliger achtte in de verlaten streken welke de uiterste glooiing vormen der oevers van de groote rivier.
Het station van Allahabad lag twaalf mijlen noord-oostelijk. Men rustte eenigen tijd in een bosch van bananen, wier vruchten, even voedzaam als brood en even sappig als room, gelijk de reizigers zeggen, uitnemend smaakten.
Ten twee ure bereikte de gids een lommerrijk bosch, dat vele mijlen lang was. Hij reisde het liefst beschut door de boomen, daar hij zich daar het zekerste achtte. Tot nog toe had men geen enkele onaangename ontmoeting gehad en de reis scheen op dezelfde wijze ten einde gebracht te zullen worden, toen de olifant eenige teekenen van onrust liet blijken en plotseling stilstond.
Het was toen vier uur.
"Wat is er?" vroeg Francis Cromarty, zijn hoofd even uit zijn mand stekende.
"Ik weet het niet, generaal," antwoordde de Parsi, eveneens luisterend naar het dof geraas dat hij meende in het kreupelbosch te hooren.
Weinige oogenblikken later werd dit geluid hoe langer hoe duidelijker. Men zou gezegd hebben, dat het een nog ver verwijderd concert was van menschelijke stemmen en koperen instrumenten.
Passepartout was geheel gehoor en zag met arendsoogen om zich heen. Fogg wachtte zonder een woord te spreken alles geduldig af. De Parsi sprong op den grond, maakte den olifant aan een boom vast en drong zoover mogelijk in het bosch door. Eenige oogenblikken later keerde hij terug met de woorden: "Een optocht van Brahmanen, die in deze richting komen. Zoo het mogelijk is laten wij dan zorg dragen, dat zij ons niet zien."
De gids maakte den olifant weer los en bracht hem in een boschje, den reizigers aanradende niet af te stijgen.