De heeren Fogg en Francis Cromarty, na het geheele gehucht te hebben afgeloopen, kwamen terug, zonder iets te hebben gevonden.
"Ik ga te voet," zeide Phileas Fogg.
Op dat oogenblik kwam Passepartout bij zijn meester terug en met een veelbeteekenenden grijns zag hij naar zijn prachtige, maar zeer onvoldoende muilen. Gelukkig was hij zelf ook op ontdekking uit geweest en met zekere aarzeling, zeide hij:
"Mijnheer, ik geloof, dat ik een middel van vervoer heb gevonden."
"En welk?"
"Een olifant! Een olifant, die toebehoort aan een Indier op honderd schreden van hier."
"Laat ons den olifant gaan zien," antwoordde Fogg.
Vijf minuten later kwamen Phileas Fogg, sir Francis Cromarty en Passepartout in eene hut waarachter een perk was, dat door hooge pallissaden was afgesloten. In de hut was een inlander, in het perk een olifant. Op hun verzoek bracht de inlander den heer Fogg en zijne twee metgezellen in het perk.
Daar bevonden zij zich in tegenwoordigheid van een half getemden olifant, dien zijn meester africhtte niet om er een lastdier van te maken, maar om in den oorlog te dienen. Met dat doel had hij het aangeboren zachtaardig karakter van het dier gewijzigd; zoodat men het nu geleidelijk tot den hoogsten graad van woede, in het indoesch mutsh genoemd, kon aanhitsen. Tot dat doel had hij hem drie maanden met suiker en boter gevoerd. Die voeding moge minder doelmatig voor dit doel schijnen, het wordt er nochtans met den besten uitslag toe aangewend. Zeer gelukkig voor Fogg was de olifant in quaestie nog slechts sedert korten tijd aan deze methode onderworpen en had de mutsh zich nog niet geopenbaard.
Kiouni--zoo heette het dier--kon evenals alle olifanten langen tijd hard loopen en daar Fogg geen ander vervoermiddel bekomen kon, besloot hij dit te bezigen.
Maar de olifanten zijn duur in Indie en zij begonnen er schaarsch te worden. De mannetjes, de eenigen die in den circus gebruikt kunnen worden, zijn zeer gezocht. Deze dieren telen slechts weinig voort, wanneer zij tam zijn gemaakt, zoodat men ze slechts krijgen kan door er jacht op te maken. Zij worden dan ook met zeer veel zorg verpleegd en toen Fogg aan den inlander vroeg of hij zijn dier wilde verhuren, weigerde deze kortaf.
Fogg hield aan en bood een buitengewoon hoogen prijs, 10 pond sterling per uur. Dit werd geweigerd. 20 pond. Ook dit werd niet aangenomen. 40 pond. Evenmin. Passepartout stampvoette van woede bij elke weigering. Maar de inlander bood weerstand aan de verzoeking.
Nochtans, het was eene goede som. Aannemende, dat de olifant vijftien uren noodig had om naar Allahabad te komen, zou hij zijn eigenaar 600 pond of f 7200 opbrengen.
Phileas Fogg maakte zich geen oogenblik driftig. Hij sloeg den inlander voor diens olifant te verkoopen en bood hem 1000 pond sterling. De eigenaar wilde niet toeslaan. Misschien begreep hij, dat hij nog betere zaken kon maken.
Sir Francis Cromarty trok Fogg ter zijde en raadde hem aan niet verder te gaan en eerst eens te overwegen. Phileas Fogg antwoordde, dat hij niet gewoon was iets te doen zonder vooraf na te denken, maar dat het eene weddenschap gold van 20,000 pond; dat die olifant onmisbaar voor hem was en dat hij hem dus hebben moest, al zou hij er twintig maal den prijs voor betalen.
Fogg keerde daarop tot den inlander terug, wiens kleine oogen, die glinsterden van hebzucht, genoeg bewezen dat het slechts eene quaestie van geld was. Achtereenvolgens bood Fogg hem 1200, 1500, 1800, eindelijk 2000 pond. Passepartout, gewoonlijk vuurrood, werd bleek van ontroering.
Voor 2000 pond stond de inlander zijn olifant af.
"Bij mijn muilen!" riep Passepartout, "dat is een hooge prijs voor olifantenvleesch."
Toen de koop gesloten was, kwam het er slechts op aan een gids te vinden. Dit was gemakkelijker. Een jeugdige Parsi, met een verstandig uiterlijk, bood zijne diensten aan. De heer Fogg nam hem aan en beloofde hem eene rijke belooning, wat het plichtgevoel van dezen gids in hooge mate ontwikkelde.
De olifant werd terstond voorgebracht en getuigd.