Toen begon de krachtige schroef te werken, en werd de Nautilus als een ram tegen het ijsveld gebruikt, het vaartuig deed de ijsbank splijten door stoot op stoot; eindelijk barstte zij geheel open en de Nautilus sprong met een vreeselijken aanval op de ijsmassa, die hij door zijn ontzettend gewicht verbrijzelde.
Het luik werd geopend of liever losgerukt, en de lucht drong in alle deelen van ons vaartuig door.
HOOFDSTUK XLI
Van Kaap Hoorn naar de Amazonenrivier.
Hoe ik op het plat kwam, weet ik niet. Misschien had de Amerikaan mij er heen gebracht, doch ik haalde weer adem, de zuivere zeelucht drong in mijn longen door. Mijn twee makkers ademden evenals ik de versche lucht met volle teugen in. Ongelukkigen, die te lang honger hebben geleden, kunnen zich niet straffeloos op de hun voorgezette spijzen werpen. Wij daarentegen behoefden ons niet in te houden; wij konden volop genieten, en het was een zachte zeewind, die ons dit genot toevoerde!
"O," riep Koenraad, "wat is dat heerlijk, wat is die zuurstof goed! Mijnheer behoeft niet bang te zijn om adem te halen; er is genoeg voor ons allen."
Ned Land sprak niet, maar hij opende zijn mond zoo wijd, dat de haaien er zelfs bang voor zouden geworden zijn. En welk een ademhaling! De Amerikaan "trok" als een kachel, die fel brandde.
Spoedig hadden wij onze krachten terug, en toen ik om mij heen zag, bemerkte ik dat wij alleen op het plat waren. Niemand van de bemanning, zelfs de kapitein niet. De zonderlinge matrozen van den Nautilus waren tevreden met de lucht, die in hun vaartuig drong; niemand kwam van de vrije lucht genieten.
Het eerste dat ik sprak, waren woorden van dankbaarheid jegens mijn makkers. Ned en Koen hadden in de laatste uren van dit langdurig lijden mijn leven gerekt. Al mijn erkentelijkheid kon zulk een opoffering niet genoegzaam vergelden.
"Het is de moeite niet waard om er over te spreken, mijnheer," zei Ned Land. "Welke verdienste steekt erin? Niets. Het was maar een berekening. Uw leven was meer waard dan het onze; wij moesten het uwe redden."
"Neen, Ned," antwoordde ik, "het was niet meer waard. Niemands leven is meer waard dan dat van een edelmoedig en goed mensch, en dat ben jij?"
"Goed, goed," zei Ned verlegen.
"En gij, mijn brave Koen, hebt gij veel geleden?"
"Niet al te veel, om u de waarheid te zeggen. Ik heb wel een paar monden vol lucht willen hebben, maar ik geloof dat ik mij er weldra aan zou hebben gewend. Bovendien zag ik dat mijnheer flauw viel, en ik had dus niet den minsten lust om adem te halen; mijn ademhaling werd daardoor als het ware belet."
"Vrienden," antwooidde ik hevig aangedaan, "wij zijn voor altijd aan elkander verbonden, en gij hebt recht op mij...."
"Waarvan ik misbruik zal maken," antwoordde de Amerikaan.
"Wat?" vroeg Koenraad.
"Ja," hervatte Ned Land, "het recht om u met mij te nemen als ik dezen duivelschen Nautilus zal verlaten."
"Gaan wij dus den goeden kant op?" vroeg Koenraad.
"Ja," zei ik, "omdat wij naar den zonnekant gaan, en waar zich de zon bevindt is het Noorden."
"Zonder twijfel," meende Ned Land, "maar wij moeten nu nog weten of wij naar den Grooten of den Atlantischen Oceaan gaan, dat is te zeggen naar een druk of weinig bevaren zee?"
Hierop kon ik geen antwoord geven, en ik vreesde, dat de kapitein ons eer naar dien Grooten Oceaan zou terugvoeren, die de kusten van Azie en Amerika bespoelt. Hij volbracht aldus zijn onderzeesche reis om de aarde, en keerde naar die zee terug, waar de Nautilus zijn volkomen vrijheid vond. Doch als wij naar de Stille Zuidzee terugkeerden, ver van eenig bewoond land, wat werd er dan van Ned Lands plannen? Binnen kort zouden wij omtrent dit belangrijk punt zijn ingelicht, want de Nautilus vorderde hard. Weldra waren wij over den poolcirkel, en zetten regelrecht koers naar kaap Hoorn. Wij waren den 31sten Maart, tegen zeven uur 's avonds, op de hoogte van de zuidpunt van Amerika.
Toen was al ons lijden vergeten, en de herinnering aan onze gevangenschap werd uit onzen geest als weggevaagd.