Ik deelde den kapitein Neds voorstel mede, dat hij aannam. De Amerikaan trok een scaphander aan en was even spoedig als de anderen gereed. Elk hunner droeg een toestel van Rouquayrol met een voorraad zuivere lucht op den rug. De vergaarbakken van den Nautilus werden daardoor nog al beroofd, doch, 't was noodig. De lampen van Ruhmkorff waren onnoodig in dit electrisch verlichte water.
Toen Ned was aangekleed, ging ik naar den salon terug, waar de wanden geopend waren, en naast Koenraad staande, bekeek ik de ijsmuren eens, waartusschen de Nautilus lag.
Eenige oogenblikken later zagen wij een twaalftal mannen op het ijs komen; Ned Land was door zijn lengte te herkennen. De kapitein was er ook bij.
Voordat hij in de muren liet hakken, beval hij boringen te doen om den goeden uitslag te verzekeren en te verhaasten. Er werden diepe gaten in de zijmuren gemaakt, doch na vijftien meter diep geboord te hebben, stiet men nog altijd op den ijsmuur. Het was onnoodig den muur boven ons te onderzoeken, omdat zich daar de ijsbank zelf bevond, die meer dan vierhonderd meter dik was. Toen liet de kapitein den bodem onderzoeken; daar scheidden ons maar tien meter ijs van het water; er moest dus een stuk worden uitgehakt, dat zoo groot was als de doorsnee van ons vaartuig; er waren dus 6500 kubieke meter op te ruimen, om daardoor een gat te krijgen, waardoor wij onder het ijsveld weer in het vaarwater zouden kunnen komen.
Het werk werd onmiddellijk aangevangen en met onvermoeide werkzaamheid voortgezet. In plaats van om den Nautilus te graven, want dit zou een zeer moeielijk werk zijn geweest, liet de kapitein een groote geul op acht meter afstands rondom den Nautilus afbakenen; daarna boorden zijn manschappen er op verschillende punten te gelijk in. Weldra viel men met het houweel op deze vaste massa aan, waarvan men spoedig groote blokken loshakte. Volgens de wetten der zwaartekracht vlogen de blokken, die minder wogen dan het water, om zoo te zeggen naar het gewelf, dat daardoor zooveel dikker als de bodem dunner werd. Doch dit kwam er niet op aan, als de bodem maar slonk.
Na twee uren van onafgebroken arbeid kwam Ned Land afgemat weer binnen. Zijn makkers en hij werden door anderen vervangen, waartoe ook Koenraad en ik behoorden. De stuurman van den Nautilus bestierde onzen arbeid.
Het scheen mij toe dat het water erg koud was, doch ik werd spoedig warm door het werk. Ik was vrij in mijn bewegingen, hoewel mijn lichaam een drukking van dertig atmosferen ondervond. Toen ik na twee uren werkens weer binnen kwam om wat te eten en te rusten, vond ik een merkbaar verschil tusschen de lucht uit het toestel van Rouquayrol en de atmosfeer die ons in den Nautilus omringde. Sedert tweemaal vier en twintig uur was de lucht niet ververscht en de levenskracht er dus van afgenomen.
Echter hadden wij in twaalf uren tijds maar een meter dikte van het ijs opgeruimd; als dus het werk op dezelfde wijze werd door-gezet, dan zouden wij nog vijf nachten en vier dagen hebben noodig gehad om te eindigen.
"Vijf nachten en vier dagen!" zei ik tot mijn makkers, "en wij hebben maar voor twee dagen lucht in onze vergaarbakken."
"Zonder nog te rekenen, dat, als wij uit die vervloekte gevangenis verlost zijn," zei Ned, "wij dan nog onder de ijsbank zitten en geen gemeenschap hebben met de buitenlucht."
Die opmerking was juist, want wie kon berekenen hoeveel tijd wij op zijn minst noodig hadden voor onze bevrijding? Zouden wij niet gestikt zijn voordat de Nautilus weer de oppervlakte kon bereiken? Was het vaartuig bestemd in dit ijsgraf te verdwijnen met allen die er in waren? Onze toestand scheen verschrikkelijk. Maar ieder onzer staarde die toekomst moedig tegen, en allen waren vast besloten om ten einde toe hun plicht te doen.
Zooals ik dacht, was er gedurende den nacht weer een meter dikte van het ijs afgehakt. Doch toen ik den volgenden morgen met mijn scaphander aan, onder een temperatuur van zes tot zeven graden onder nul door het zeewater liep, zag ik dat de zijmuren ons langzamerhand naderden.