Jules Verne

Ik wilde hem niet storen; toen hij zich echter na eenige oogenblikken naar mij toekeerde, vroeg ik hem het tegenovergestelde van mijn vraag in de Torresstraat.

"Een toeval, kapitein?"

"Neen, mijnheer ditmaal is het een ongeluk."

"Ernstig?"

"Misschien."

"Is er oogenblikkelijk gevaar?"

"Neen."

"Heeft de Nautilus gestooten?"

"Ja."

"En hoe kwam dit?"

"Door een speling der natuur, niet door menschelijke onbekwaamheid. Er is bij onze vaart geen enkele fout begaan. Doch men kan de wetten van het evenwicht niet tegengaan, men kan zich wel tegen de menschelijke wetten, maar niet tegen die van de natuur verzetten."

Het oogenblik was zonderling gekozen om zich aan wijsgeerige bespiegelingen over te geven; het antwoord verklaarde mij bovendien niets.

"Mag ik ook weten, kapitein, waardoor dit ongeluk veroorzaakt wordt?" vroeg ik.

"Een ontzaglijk ijsblok, een heele ijsberg heeft zich omgekeerd. Wanneer de ijsbergen van onder door het water of door herhaalde schokken worden ondermijnd, dan rijst hun zwaartepunt en kunnen zij omkantelen: dit is nu gebeurd. Een van die ijsgevaarten heeft bij zijn kanteling tegen den Nautilus gestooten, is daarna langs liet vaartuig heen gegleden, doch heeft, toen het na den val weer begon te rijzen, het schip met onweerstaanbare kracht naar boven geduwd; wij zitten nog eenigermate vast en liggen daarom op zijde."

"Kan dan de Nautilus niet loskomen, als de vergaarbakken leeg worden gepompt?"

"Dat gebeurt op dit oogenblik, mijnheer: gij kunt de pompen hooren werken, kijk maar eens naar den wijzer van den manometer; die wijst aan, dat de Nautilus rijst; maar de ijsberg rijst met ons, en als niets die rijzing tegenhoudt, zal onze stand niet veranderen."

De Nautilus helde altijd nog naar stuurboordzijde over; hij zou eerst recht gaan liggen als de ijsbank stuitte. Doch wie weet of wij dan de onderzijde van de ijsbank niet zouden bereiken en tusschen de beide ijsmassaas verpletterd worden?

Ik dacht over onzen toestand na; de kapitein keek enkel naar den manometer. De Nautilus was nu ongeveer vijftig meter gerezen, maar hij lag nog altijd op zijde. Plotseling voelden wij een lichte beweging in het vaartuig; het richtte zich dus een weinig op; laagzamerhand namen de schilderijen in den salon den vorigen stand weer in, en stonden de wanden weer bijna loodrecht; niemand van ons sprak een woord; met kloppend hart voelden wij ons oprichten; de vloer lag weer horizontaal onder onze voeten: tien minuten gingen zoo voorbij.

"Eindelijk liggen wij recht!" riep ik.

"Jawel!" zei de kapitein, terwijl hij naar de deur ging.

"Zullen wij weer voort kunnen varen?"

"Zeker," antwoordde hij, "omdat de waterbakken nog niet ledig zijn; als ze dat waren, moest de Nautilus naar de oppervlakte stijgen."

De kapitein ging heen, en ik bemerkte weldra dat men de stijgende beweging van den Nautilus op zijn bevel had doen ophouden. Hij zou ook weldra tegen den onderkant van de ijsbank zijn aangestooten en het was beter om het vaartuig vrij te laten drijven.

"Dat zijn wij mooi ontkomen!" zei Koenraad.

"Ja zeker; wij konden tusschen die ijsblokken verpletterd of ten minste vastgekneld zijn, en dan zonder versche lucht!"

"Ja, ja, wij zijn er best afgekomen!"

"Als het gedaan is!" mompelde Ned Land.

Ik wilde met den Amerikaan niet gaan twisten en antwoordde derhalve niet. Bovendien openden zich op dit oogenblik de zijwanden, en viel het electrisch licht naar binnen. Wij waren in het ruime sop, maar op tien meter afstand verhief zich aan elke zij van den Nautilus een schitterende ijsmuur; dit was boven en onder ons evenzeer het geval. Boven ons, want de onderzijde der ijsbank vormde een reuzengewelf; onder ons, omdat de losgeraakte ijsberg bij zijn rijzen gestuit was tegen een paar naar beneden uitstekende wanden, en dus een vasten stand had ingenomen. De Nautilus bewoog zich nu in een tunnel van ijs; het was gemakkelijk om er uit te komen, hetzij het vaartuig voor- of achteruit ging, om dan later weer in eenige honderden meters dieper vaarwater den vrijen tocht onder de ijsbank door voort te zetten.