Onder deze omstandigheden bleef de barometerstand gewoonlijk zeer laag; hij daalde zelfs tot 735 m.M. De aanwijzing van het kompas leverde geen enkelen waarborg meer op. De naalden wezen tegengestelde richtingen aan, toen wij de magnetische Zuidpool naderden, welke niet met de Zuidpool der aarde samenvalt. Volgens Hansten ligt zij op omstreeks 70 deg. Z.B. en 130 deg. W.L., doch volgens de waarnemingen van Duperrez op 70 deg. 30' Z.B. en 135 deg. W.L. Wij moesten tal van waarnemingen doen met verschillende kompassen, die in de onderscheidene deelen van het vaartuig waren neergezet, en daaruit een gemiddelde zoeken. Doch dikwijls bepaalde men den afgelegden weg slechts op de gis, hoewel die maatregel al bijzonder weinig voldoende was, te midden van die bochtige doorvaarten, welker richting ieder oogenblik veranderde.
Eindelijk lag de Nautilus den 18den Maart, na tal van nuttelooze pogingen om verder te komen, geheel ingesloten. Het waren geen ijsvelden of ijsklompen meer, doch het was een eindelooze en onbewegelijke hinderpaal, welke uit aan elkander vastgevroren bergen bestond.
"De ijsbank!" zei de Amerikaan.
Ik begreep dat dit voor Ned Land evenals voor alle zeevaarders, die ons voor waren gegaan, een onoverkomelijke hinderpaal was. Toen de zon tegen den namiddag een oogenblik verscheen, nam kapitein Nemo vrij nauwkeurig onze hoogte; wij waren op 51 deg. 30' lengte en 67 deg. 30' breedte. Het was in deze zuidelijke poolzeeen een vrij ver gevorderd punt; van een zee was er evenwel niets te zien. Voor den Nautilus strekte zich een groote vlakte uit, bezaaid met grillig gevormde ijsblokken, in de zonderlinge wanorde, die het bevroren vlak eener rivier kenmerkt, eenigen tijd voordat zij aan het kruien gaat, maar hier in veel geduchter afmetingen, zooals zich laat begrijpen.
Hier en daar staken scherpe punten tot op twee honderd voet hoogte uit; verder zag ik een rij scherpe en hoekige grijs getinte klippen, waarop enkele zonnestralen als in een spiegel door den mist heen terugkaatsten. En in die eenzame natuur heerschte een doodsche stilte, ter nauwernood soms afgebroken door het geklapwiek van een stormvogel. Alles was bevroren, zelfs het geluid.
De Nautilus moest dus op zijn avontuurlijken tocht in het midden van deze ijsvelden blijven steken.
"Als uw kapitein nog verder gaat, mijnheer,".... zei mij dien dag Ned Land.
"Welnu?"
"Dan is hij een baas."
"Waarom, Ned."
"Omdat niemand over de ijsbank kan heenkomen. Uw kapitein is bij de hand, maar hij is voor den duivel niet sterker dan de natuur, en waar deze een grens heeft gesteld, moet men, of men wil of niet, ophouden."
"Je hebt gelijk, Ned, en toch zou ik wel eens willen weten, wat er achter die ijsbank zit! Er is niets dat mij boozer kan maken dan een muur."
"Mijnheer heeft gelijk," zei Koenraad; "muren zijn maar uitgevonden om geleerden te hinderen; er moesten nergens muren zijn."
"Goed," antwoordde de Amerikaan. "Achter de ijsbank weet men wel wat er te vinden is."
"Wat dan?" vroeg ik.
"IJs en nog eens ijs!"
"Gij zijt daar zeker van, Ned," antwoordde ik, "doch ik niet; daarom juist zou ik het wel eens willen onderzoeken."
"Welnu, mijnheer," hervatte de Amerikaan, "laat dat denkbeeld varen. Gij ligt hier voor die ijsbank, laat u dat genoeg zijn, want gij noch uw kapitein Nemo, noch zijn Nautilus kunnen verder. En of hij wil of niet, hij zal naar het noorden, dat is naar het land der fatsoenlijke menschen, moeten terugkeeren."
Ik erken dat Ned Land gelijk had, en zoolang er geen schepen gebouwd worden, om over die ijsvelden te varen, zullen wij wel altijd voor die ijsbank blijven steken.
Niettegenstaande zijn pogingen en krachtige middelen, die hij inspande om het ijs te doen barsten, was de Nautilus tot onbeweeglijkheid gedoemd. Als iemand niet verder kan, is hij gewoonlijk van de zaak af door terug te keeren; maar hier was het even onmogelijk om terug te keeren als om vooruit te komen, want alle doorgangen waren achter ons gesloten, en als ons vaartuig nog eenigen tijd stil bleef liggen, zou het wel geheel in en onder het ijs besloten zijn.