Jules Verne

Wij hadden een diepte van zestien kilometer bereikt; de Nautilus onderging een druk van 1600 atmosferen, dat is te zeggen van 1600 kilogram op elken vierkanten centimeter van zijn oppervlakte.

"Welk een toestand!" riep ik uit. "Deze laagten te bezoeken waar de mensch nog nooit is doorgedrongen!" Zie eens, kapitein, zie die prachtige rotsen, die onbewoonde grotten, die verborgen schuilhoeken der aarde, waar het leven onmogelijk is! Hoe jammer, dat wij van deze onbekende oorden niets anders mee kunnen nemen dan de herinnering!"

"Zou het u aangenaam zijn," vroeg de kapitein, "er iets meer van mee te nemen dan alleen de herinnering?"

"Wat wilt gij daarmee zeggen?"

"Ik wil zeggen, dat niets gemakkelijker is dan een photogram van deze onderzeesche streken mee te nemen."

Ik had nauwelijks den tijd om mijn verbazing over dit nieuwe voorstel te toonen, toen men op een wenk van den kapitein een photografisch toestel in de zaal bracht. Door de wijd geopende ramen was de door het electrisch licht beschenen watermassa uiterst helder en doorschijnend. Er was geen schaduw, geen afwijking of trilling in ons kunstlicht zichtbaar; de zon zou voor zulk een proef niet gunstiger kunnen geweest zijn. De Nautilus werd door de schroef en de helling zijner uitstekende vlakken in toom gehouden en lag onbeweeglijk stil. Het toestel werd op de onderzeesche rotsen gericht en in weinige seconden hadden wij een buitengewoon zuiver negatief beeld. Wij maakten later afdrukken waarvan ik hierbij de afbeelding in gravure geef. Men ziet daarop die oorspronkelijke rotsen, die het daglicht nooit heeft beschenen; die benedenste granietklompen, welke de krachtigste grondslagen der aarde vormen; die diepe grotten, in de steenmassa uitgehold; die onvergelijkelijk zuivere omtrekken, zich zoo zwart afteekenend alsof een schilder uit de Vlaamsche school ze gepenseeld heeft. Verder op, een horizon van bergen; een schoone, golvende lijn, die den achtergrond van een landschap uitmaakt. Ik kan geen beschrijving geven van die gladde, zwarte, glanzige rotsen zonder mosplanten, zonder een enkele vlek, vreemd van vorm en onwrikbaar vast staande op dien zandbodem, schitterend onder de stralen van het electrisch licht. Toen de kapitein gedaan had, zei hij:

"Wij gaan weer naar boven, mijnheer de professor: wij mogen niet te lang in dezen toestand blijven, en den Nautilus niet al te zeer blootstellen aan zulk een drukking."

"Goed, laat ons dan weer naar boven gaan, antwoordde ik.

"Sta dan vast op uw beenen."

Voordat ik begreep waarom de kapitein mij dien raad gaf, lag ik reeds op den grond. Toen men op een teeken van Nemo de schroef en de buitenvlakken een andere richting had gegeven, vloog de Nautilus als een ballon in het luchtruim met bliksemsnelheid naar boven. Met hoorbare trilling boorde hij door de watermassa; wij konden niets zien. In vier minuten doorkliefde hij de zestien kilometer, die ons van het vlak der zee scheidden, en sprong toen als een vliegende visch boven het water uit, waarin het vaartuig weer nederplofte, terwijl de golven aan alle kanten ontzaglijk hoog opstoven.

HOOFDSTUK XXXVI

Potvisschen en walvisschen.

In den nacht van 13 op 14 Maart richtte de Nautilus zich weer naar het zuiden. Ik dacht dat het vaartuig op de hoogte van kaap Hoorn den steven naar het westen zou wenden, om weer koers te zetten naar de Stille Zuidzee en aldus de onderzeesche reis om de aarde te eindigen; doch dit gebeurde niet en het schip vervolgde den tocht naar zuidelijker streken. Waar wilde de kapitein toch heen? Naar de Zuidpool? Dat was onzinnig; ik begon wezenlijk te gelooven, dat de roekeloosheid van Nemo de vrees van Ned Land rechtvaardigde.

Sinds eenigen tijd sprak de Amerikaan niet meer over zijn ontvluchtingsplannen. Hij was minder opmerkzaam geworden; ik zag wel hoezeer hem die langdurige gevangenschap kwelde, en ik begreep hoeveel toorn hij opkropte. Als hij den kapitein ontmoette, blonk een dof vuur in zijn oogen en ik vreesde altijd nog dat zijn woeste natuur hem tot het een of ander uiterste zou drijven.