Hoeveel wrakken zag ik dan ook niet bij onzen snellen tocht door de diepte, sommigen reeds geheel door koraalgewassen, anderen slechts met wier en roest bedekt; ankers, kanonnen, kogels, schroeven, stukken van stoommachines, gebarsten ketels, en soms houten wrakken, die onder water ronddreven, hetzij recht op, hetzij onderste boven gekeerd! Van deze vergane schepen waren sommigen door aanzeiling, anderen door het stooten op rots of klip gezonken. Ik zag er, die rechtop naar beneden waren gegaan, met mast en tuig nog in behoorlijke orde; het was als of zij voor anker lagen, en gereed waren om weg te zeilen. Toen de Nautilus er tusschen doorvoer en ze met zijn electrisch licht bescheen, was het alsof zij hem met de vlag wilden begroeten en een nommervlag hijschen! Maar neen, het was niets dan de stilte des doods op dit ongeluksveld. Ik merkte op, dat de bodem der zee meer met wrakken bedekt was naarmate wij de straat van Gibraltar naderden. Daar ontmoeten elkander de kusten van Afrika en Europa, en in dit nauw gedeelte komen ongelukken talrijker voor. Ik zag daar tal van ijzeren wrakken, phantastische overblijfselen van stoombooten, sommigen op zijde liggend, anderen overeind als vreeselijk groote dieren. Van een van die stoombooten was een zijde geheel opengespleten, de schoorsteen krom gebogen, van de raderen bleef niets dan wat ijzeren stangen over, het roer was van het achterschip afgescheurd, en hing er met slechts een keten nog bij, terwijl de geheele achtersteven door zeezout was ingevreten; welk een vreeselijk schouwspel! Hoeveel fortuinen waren door die schipbreuk niet te gronde gericht, hoeveel slachtoffers mee naar de diepte gesleept? Was er nog iemand van de schepelingen gered om die ontzettende ramp te kunnen navertellen, of bewaarden de golven het geheim van dit ongeluk? Ik weet niet waarom, doch de gedachte schoot mij door het brein dat dit de Atlas wel zijn kon, die voor ongeveer twintig jaren met man en muis verdwenen is, en waarvan men nimmer meer heeft hooren spreken! O, wat zou men een treurig tafereel kunnen ophangen van de diepten der zee, van dat uitgestrekte kerkhof, waar zoovele rijkdommen verloren zijn gegaan, zooveel slachtoffers den dood hebben gevonden!
De Nautilus vervolgde kalm en snel als altijd zijn vaart, midden door al deze wrakken heen. Den 19den Februari, 's morgens om drie uur, waren wij voor de straat van Gibraltar. Er zijn daar twee zeestroomen: de bovenstroom, dien men sedert lang kent, voert het water van den Oceaan naar de Middellandsche Zee; doch een benedenstroom doet het tegenovergestelde, zooals de wetenschap in den laatsten tijd heeft bewezen. De Middellandsche Zee toch neemt steeds toe door het water van den Oceaan en de rivieren die er in uitmonden. Haar peil zou dus jaarlijks vrij wat hooger worden, want de uitdamping is niet voldoende om het evenwicht te herstellen. Docht dit is zoo niet, zoodat men natuurlijk het bestaan van een benedenstroom heeft moeten aannemen, die door de straat van Gibraltar het overtollige water van de Middellandsche Zee naar den Oceaan voert. Van dezen onderstroom maakte de Nautilus gebruik; hij schoot snel door de nauwe zeestraat. Een oogenblik slechts zag ik de wonderschoone bouwvallen van den tempel van Hercules, die volgens Plinius en Avienus met het lage eiland waarop hij stond gezonken is, en weinige oogenblikken daarna dreven wij op de golven van den Atlantischen Oceaan.
HOOFDSTUK XXXII
De Golf van Vigo.
De Atlantische Oceaan, ontzaglijke waterplas van 25 millioen vierkante kilometer; belangrijke zee, welke de ouden bijna niet kenden, behalve misschien de Carthagers, de Hollanders der oudheid, die op hun handelsreizen de westkusten van Europa en Afrika bezochten! Oceaan, wiens kusten zulk een onmetelijken omtrek hebben, waarin de grootste rivieren der wereld haar water doen stroomen; prachtige watervlakte, onophoudelijk doorkliefd door de schepen van alle natien, versierd met de vlaggen van alle landen der wereld, en welks zuidelijk uiteinde wordt gevormd door twee kapen, bij de zeevaarders evenzeer gevreesd, de Stormkaap en kaap Hoorn!
De Nautilus doorkliefde het water van den Oceaan met zijn schroef in drie en een halve maand, na een afstand te hebben afgelegd van bijna 40.000 kilometer.