Een andere zeebewoner uit deze streken bracht mij de oudheid nogmaals in herinnering. Het was de remora, die zich aan den buik der haaien vasthecht en zoo medezwemt; volgens het beweren der ouden kon deze kleine visch, als hij zich aan de kiel van een schip hechtte, het in de vaart tegenhouden, en toen een van deze dieren in den slag van Actium het schip van Antonius tegenhield, maakte het daardoor de verovering voor Augustus gemakkelijk. Waarvan hangt toch dikwijls het lot der volken af!
Mijn oogen konden zich van al die wonderen der zee niet afwenden, toen ik door een onverwachte verschijning werd getroffen.
Midden in zee verscheen plotseling een man, een duiker, die een klein leeren zakje aan zijn gordel droeg. Het was geen lijk, dat met den stroom voortdreef, het was een levend mensch, die met krachtige hand voortzwom, en nu en dan verdween, om aan de oppervlakte adem te scheppen, doch aanstonds weer naar beneden dook. Ik keerde mij met bewogen stem tot den kapitein: "Een man een drenkeling!" riep ik, "wij moeten hem redden!" De kapitein antwoordde niet en kwam bij het raam. De man zwom naar ons toe, drukte het gelaat tegen het glas en keek ons aan. Tot mijn groote verbazing gaf de kapitein hem een teeken; de duiker gaf met een wenk antwoord, steeg onmiddellijk naar boven en kwam niet weer terug.
"Verontrust u niet," zei de kapitein. "Het is Nikolaas van kaap Matapan, de Visch bijgenaamd. Hij is op al de Cycladen goed bekend; een voortreffelijk duiker! Het water is zijn element, en hij leeft er meer in dan op het land, want hij gaat onophoudelijk van het eene eiland naar het andere, tot zelfs naar Kreta."
"Kent gij hem, kapitein?"
"Waarom niet, mijnheer?"
Toen de kapitein dit gezegd had, ging hij naar een kast, dicht bij het linker raam van den salon. Bij dit meubel zag ik een met ijzer beslagen kist staan, op wier deksel een koperen plaat was bevestigd met het opschrift: "Mobilis in mobile."
Zonder op mijn tegenwoordigheid te letten, opende de kapitein de kast; het was een soort geldkist die een groot aantal gouden staven bevatte. Waar kwam dat kostbaar metaal vandaan? Waar haalde de kapitein het en wat zou hij er mee doen?
Ik zei geen woord, ik keek slechts toe. Kapitein Nemo nam de staven een voor een en schoof ze geregeld in een kist, die hij er geheel mede vulde. Ik hield het er voor, dat deze meer dan duizend kilogrammen goud bevatte, dat is te zeggen voor ongeveer drie millioen franken.
De kist werd goed gesloten, en de kapitein schreef er een adres op met Grieksche letters. Toen dit gedaan was, drukte hij op een knop, die door middel van een draad gemeenschap had met het verblijf der equipage. Er verschenen acht man, die niet zonder veel moeite de kist uit den salon droegen; toen hoorde ik dat zij die met takels de groote trap optrokken.
Op dit oogenblik wendde kapitein Nemo zich tot mij:
"En gij zeidet, mijnheer de professor?" vroeg hij.
"Ik zei niets, kapitein."
"Dan wensch ik u een goeden nacht, mijnheer," en daarop verliet hij den salon. Ik ging, zooals men denken kan, zeer nieuwsgierig naar mijn kamer. Ik zocht verband tusschen de verschijning van den zwemmer en die met goud gevulde kist. Weldra voelde ik aan eenige slingering, dat de Nautilus uit de diepte naar boven kwam en aan de oppervlakte dreef. Toen hoorde ik op het plat loopen; ik begreep, dat men de sloep los maakte en in zee bracht; een oogenblik stiet zij tegen den Nautilus en toen was alles stil. Twee uren daarna hoorde ik weer hetzelfde geraas en hetzelfde geloop. De sloep werd aan boord geheschen en vastgeschroefd, waarna de Nautilus weer in de diepte zonk.
Derhalve waren die schatten aan hun adres bezorgd. Waar en wie was de zaakgelastigde van den kapitein?
Den volgenden dag vertelde ik aan Ned en Koenraad wat er dien nacht gebeurd was en mijn nieuwsgierigheid zeer had opgewekt. Mijn makkers waren niet minder verbaasd dan ik.
"Maar waar haalt hij die millioenen van daan?" vroeg Ned Land. Daarop kon ik geen antwoord geven. Ik ging na het ontbijt naar den salon en zette mij aan het werk; ik bleef tot vijf uur zitten schrijven.