Jules Verne

De kapitein hield het oog geen enkel oogenblik afgewend van het kompas, dat in een ring aan den zolder hing; op een enkel teeken veranderde de stuurman elk oogenblik de richting van den Nautilus. Ik zat bij het glas aan bakboordzijde, en zag prachtige koralen, zooephyten, zeegrassen, schaaldieren, die hunne lange pooten uit de spleten der rots staken, enz.

Kwart over tienen nam de kapitein zelf het stuurrad in handen. Een breede, donkere en diepe galerij opende zich voor ons; de Nautilus liep die stoutmoedig binnen. Ik hoorde langs de wanden van het schip een ongewoon geraas, het was het water van de Roode Zee, dat door den hellenden tunnel naar de Middellandsche Zee stroomde. De Nautilus volgde pijlsnel dien stroom, niettegenstaande de inspanning der machine, die de schroef in omgekeerde richting deed werken.

Op de muren van den nauwen doorgang zag ik niets dan schitterende en vurige strepen, door het electrisch licht en de snelheid van de vaart voortgebracht. Mijn hart klopte hevig; ik hield de handen tegen de borst gedrukt.

"Vijf minuten over half elf gaf de kapitein het stuurrad weer over, en zich naar mij wendend, zei hij:

"De Middellandsche Zee!"

In minder dan twintig minuten was de Nautilus, door den stroom medegesleept, onder de landengte van Suez doorgevaren.

HOOFDSTUK XXX

De Grieksche Archipel.

Den volgenden dag, 12 Februari, kwam de Nautilus bij het krieken van den dag weer boven. Ik haastte mij naar het plat. Op drie kilometer zuidwaarts van ons zag ik den vagen omtrek der kust van Pelusium; een stroom had ons van de eene zee naar de andere gevoerd; maar die tunnel, reeds moeielijk om af te varen, moest onmogelijk op te varen zijn.

Tegen zeven uur kwamen Ned en Koenraad weer bij mij; de beide onafscheidelijke vrienden hadden stil geslapen, zonder zich met de heldendaden van den Nautilus te bemoeien.

"Welnu, mijnheer de natuurkenner," vroeg de Amerikaan op spottenden toon, "waar is nu de Middellandsche Zee?"

"Wij varen op haar oppervlakte, vriend Ned."

"Wat," vroeg Koenraad, "van nacht?..."

"Jawel, van nacht zijn wij in eenige minuten onder de onovergankelijke landengte heengevaren."

"Ik geloof er niets van," antwoordde de Amerikaan.

"Gij hebt ongelijk, Ned," hernam ik; "de lage kust, daar in het zuiden zichtbaar, is de Egyptische kust."

"Vertel dat aan anderen, mijnheer," zei de stijfhoofdige Amerikaan.

"Maar als de professor het toch verzekert," bevestigde Koenraad, "moet je mijnheer gelooven."

"Bovendien, Ned, kapitein Nemo heeft mij zijn tunnel leeren kennen, en ik was bij hem in de hut van den stuurman, toen hij zelf den Nautilus door dezen nauwen doorgang stuurde."

"Hoor je het, Ned?" zei Koenraad.

"En jij, die zulke goede oogen hebt, Ned," voegde ik er bij, "kunt de havenhoofden van Port-Said zien, die ver in zee vooruitsteken."

De Amerikaan keek nauwkeurig toe.

"Inderdaad," zei hij, "gij hebt gelijk, mijnheer de professor, en uw kapitein is een baas; wij zijn waarachtig in de Middellandsche Zee; goed, laat ons dus nu eens over onze zaken spreken, maar dat vooral niemand ons hoore!"

Ik zag wel waar de Amerikaan heen wilde; in allen gevalle achtte ik het beter er over te praten, omdat hij het begeerde, en wij gingen met ons drieen bij de lantaarn zitten, waar wij minder gevaar liepen door den golfslag bespat te worden.

"Welnu, Ned, nu luisteren wij naar u," zei ik; "wat hebt gij te vertellen?"

"Wat ik u te vertellen heb is dood eenvoudig," antwoordde de Amerikaan; "wij zijn in Europa, en voordat de luimen van kapitein Nemo ons naar de Poolzeen of den Grooten Oceaan terugvoeren, wil ik den Nautilus poetsen."

Ik beken, dat dergelijke gesprekken met Ned Land mij altijd in verlegenheid brachten. Ik wilde de vrijheid mijner makkers op geenerlei wijze beletten, doch ik verlangde nog volstrekt niet den kapitein te verlaten. Door toedoen ven hem en zijn vaartuig vermeerderde ik dagelijks mijn kennis van de zee, en ik bewerkte mijn boek over de diepte in dit element zelf. Zou ik ooit zulk een gelegenheid weer vinden, om de wonderen van den Oceaan te kunnen aanschouwen? Neen, zeker niet! Ik kon mij dus niet vereenigen met het denkbeeld den Nautilus vaarwel te zeggen, voordat ik den kring mijner onderzoekingen over den geheelen omtrek der aarde voltooid had.