Deze dugong geleek veel op een zeekoe, het lange lichaam eindigde in een zeer langen staart, en de zijvinnen hadden wezenlijke vingers aan de toppen. Het onderscheid tusschen dit dier en de zeekoe bestond daarin, dat het in de bovenkaak twee lange en puntige tanden had, welke aan elke zijde een naar buiten staand verdedigingswapen vormden. De dugong was bijzonder groot, want hij was niet minder dan zeven meter lang. Hij bewoog zich niet en scheen op het water te slapen, een omstandigheid, die de vangst veel gemakkelijker maakte.
De sloep naderde voorzichtig tot op drie vadem; de riemen bleven stil liggen; ik stond half op; Ned Land drilde een weinig achterover gebogen, zijn harpoen met geoefende hand. Plotseling snorde deze, en het dier verdween; het wapen, hoe krachtig ook geworpen, had zonder twijfel niet getroffen.
"Duizend duivels!" riep de woedende Amerikaan, "ik heb hem niet geraakt!"
"Jawel," zei ik, "het dier is gewond, daar drijft bloed; maar je wapen is hem niet in het lichaam blijven zitten."
"Mijn harpoen! mijn harpoen!" riep Ned Land.
De matrozen begonnen weer te roeien, en de stuurman richtte de boot naar het drijvende vaatje. Toen dit was opgevischt, begonnen wij het dier weer te vervolgen. Dit kwam van tijd tot tijd boven om adem te halen. De wond had het niet verzwakt, want het zwom bijzonder snel. De sloep, door krachtige armen geroeid, vloog den dugong achterna. Verscheidene malen naderden wij hem tot op eenige vademen, en de Amerikaan hield zich gereed om hem te treffen, maar het beest dook dan plotseling, zoodat het onmogelijk was het te bereiken.
Men begrijpe de woede van Ned Land. Hij wierp het ongelukkige dier de krachtigste Amerikaansche vloeken naar den kop. Wij vervolgden het een uur lang, en ik begon te gelooven, dat het moeielijk zou zijn het te vangen, toen de dugong op het noodlottig denkbeeld kwam zich te wreken; dit zou hem weldra berouwen. Hij snelde op de sloep aan om die aan te vallen. Dit ontging niet den Amerikaan.
"Let op!" riep hij.
De stuurman zei eenige woorden in zijn vreemde taal, en waarschuwde daarmee zijn mannen, zeker om op hun hoede te zijn. Toen de dugong op 7 meter van ons af was, hield hij stil, blies plotseling de lucht uit door zijn groote neusgaten, die niet vooraan maar boven op zijn snuit geplaatst waren, en snelde met een sprong plotseling op ons aan.
De sloep kon den schok niet vermijden; half op zij geworpen, schepte zij water, dat moest worden uitgehoosd; gelukkig was zij, dank zij de behendigheid van onzen stuurman, alleen in de schuinte en niet recht tegen een der zijden door het dier getroffen, zoodat zij niet was gekanteld. Ned Land stond altijd op de plecht en doorkerfde het reusachtig monster met harpoensteken, doch het had de tanden over den rand der sloep geslagen en lichtte deze uit het water op, zooals de leeuw een bokje zou doen. Wij werden op elkander geworpen, en ik weet niet hoe dit wel zou geeindigd zijn als de Amerikaan, die altijd nog woedend op het beest was, het eindelijk niet in het hart had getroffen.
Ik hoorde de tanden langs de ijzeren platen der sloep knarsen, en de dugong verdween met den harpoen in het lichaam. Maar weldra kwam het vaatje weer boven, en weinige oogenblikken daarna verscheen het lichaam van het dier, doch op den rug gekeerd. De boot roeide er heen, nam den dugong op sleeptouw, en keerde naar den Nautilus terug.
Men moest zware en sterke takels gebruiken om het dier op het plat te hijschen; het woog 5000 kilogram; men sneed het in tegenwoordigheid van den harpoenier in stukken, omdat deze er op gesteld was al de bijzonderheden van die bewerking te volgen. Denzelfden dag diende de hofmeester mij aan het diner eenige plakken van het vleesch van den dugong voor, dat door den kok zeer lekker was gereed gemaakt. Ik vond het uitmuntend en beter dan kalfs- zelfs rundvleesch.
Den volgenden dag, 11 Februari, werd de kombuis van den Nautilus nogmaals van lekker wildbraad voorzien; een vlucht zeezwaluwen sloeg op den Nautilus neer; het was een soort zwaluw, die bijzonder in Egypte te huis behoort, met zwarten bek, grijzen en gespikkelden kop, met witte vlekjes om het oog, met grijzen rug, vleugels en staart, witte borst en buik en roode pootjes.