Die kruipende dieren duiken gemakkelijk onder water, en kunnen lang onder blijven, als zij de vleezige klep maar sluiten, welke zij aan het einde van den neus hebben. Sommige van die dieren sliepen nog toen men ze ving, en waren in hun schild gedoken om daardoor veilig te zijn tegen andere zeedieren. Hun vleesch smaakte over het algemeen slechts middelmatig, doch de eieren waren een uitgezochte lekkernij.
De visschen wekten voortdurend onze bewondering, als wij de geheimen van hun leven door de geopende wanden van den salon bespiedden. Ik zag verscheiden soorten, die ik tot nog toe niet had opgemerkt.
Van 21 tot 23 Januari liep de Nautilus met een vaart van tweeen twintig kilometer. Indien wij de onderscheiden soorten van visschen goed konden waarnemen, was dit, omdat zij door het electrisch licht aangetrokken, ons zochten bij te houden. De meesten bleven achter, sommigen echter bleven geruimen tijd in ons zog.
Den 24sten 's morgens zagen wij op 12 deg. 5' Z.B. en 94 deg. 33' O.L. het koraleneiland Keeling, waarop prachtige kokospalmen groeiden, en dat door Darwin en kapitein Fits-Roy bezocht werd. De Nautilus ging op kleinen afstand dit onbewoonde eiland voorbij. Onze netten haalden onderscheiden soorten van poliepen, stekelhuidige en schelpdieren op, waarvan enkele de kostbare verzameling van kapitein Nemo verrijkten.
Weldra verdween het eiland aan den gezichteinder, en het vaartuig richtte zich naar het noordwesten, naar het Indische schiereiland.
"Bewoond land," zei mij Ned Land, "is beter dan die eilandjes van Australie, waar men meer wilden dan reebokken ziet. Daar in Indie, mijnheer, zijn straat- en spoorwegen, Engelsche, Fransche en Hindoesteden. Men behoeft geen vijf kilometer te loopen om een landgenoot te ontmoeten. Zeg eens, zou het oogenblik niet gekomen zijn om bakzeil te trekken?"
"Neen, Ned, neen," antwoordde ik op stelligen toon. "Laat ons meevaren; de Nautilus nadert het bewoonde land; zij zal ook naar Europa gaan, laat hij ons daarheen brengen. Als wij eens in onze zeeen zijn gekomen, zullen wij zien wat de voorzichtigheid ons zal aanraden. Overigens geloof ik niet dat kapitein Nemo ons zal toestaan om op de kust van Malabar of Coromandel te gaan jagen, zooals in de bosschen van Nieuw-Guinea."
"Welnu, mijnheer, kan men dit niet zonder zijn vergunning doen?"
Ik antwoordde niet, omdat ik met den Amerikaan niet wilde redetwisten. Eigenlijk verlangde ik vurig om ten einde toe al datgene te genieten, wat het lot mij wilde schenken, toen het mij aan boord van den Nautilus gebracht had.
Van het eiland Keeling af begonnen wij minder snel te loopen; de gang van het vaartuig was veel grilliger, daar wij soms tot op groote diepten afdaalden. Wij gingen zoo tot op een diepte van twee of drie kilometer, zonder ooit te onderzoeken, hoe diep die Indische zee wel was, welker bodem een schietlood van dertien kilometer lengte niet had kunnen bereiken. Wat de temperatuur dier diepten aangaat, deze was volgens den thermometer altijd onveranderd vier graden boven nul. Alleen merkte ik op, dat het water op minder diepen bodem altijd kouder was.
Den 25sten Januari was de zee geheel verlaten; de Nautilus dreef den ganschen dag aan de oppervlakte en joeg het water met zijn krachtige schroef eenige voeten omhoog. Wie zou het vaartuig onderzulke omstandigheden niet voor een reusachtige zeemonster hebben gehouden? Ik bracht drie vierde van dien dag door op het plat, om de zee te beschouwen. Ik zag niets aan den gezichteinder, behalve tegen vier uur in den middag, toen ik een groote stoomboot in westelijke richting zag voortstoomen. Een oogenblik kon ik de masten zien, doch men kon aan boord van die boot den Nautilus niet gewaar worden, omdat hij bijna gelijk met het water dreef. Ik dacht dat deze boot aan de Peninsular and Oriental Company behoorde, die den dienst verricht tusschen Ceylon en Sidney, en Melbourne aandoet.
Tegen vijf uur 's avonds, even voor de korte schemering, die in de keerkringsstreken dag en nacht bijna onmiddellijk op elkander doet volgen, werden Koenraad en ik door een zonderling schouwspel getroffen.