Jules Verne

De Astrolabe en de Zelee zijn vergaan, doch mijn Nautilus loopt geen gevaar. Morgen zal het hoogtij op het bepaalde uur het vaartuig oplichten, en wij zullen onzen tocht door de zee kunnen voortzetten."

"Kapitein," zeide ik, "ik twijfel niet...."

"Morgen," voegde de kapitein er bij, terwijl hij opstond, "morgen middag twintig minuten voor drieen, zal de Nautilus vlot worden, en zonder schade de Torrestraat verlaten."

Toen hij deze woorden kortaf gezegd had, maakte hij eene lichte buiging; hij gaf mij dus mijn afscheid, en ik ging naar mijne hut. Daar vond ik Koenraad, die wenschte te weten welken uitslag mijn gesprek met den kapitein gehad had.

"Mijn jongen," zeide ik, "toen ik de meening uitte dat zijn Nautilus door de wilden bedreigd werd, heeft de kapitein mij op schertsenden toon geantwoord. Ik kan u dus slechts een ding antwoorden: vertrouw op hem, en ga gerust slapen."

"Heeft mijnheer mij niet noodig?"

"Neen, mijn vriend, maar wat doet Ned Land?"

"Vriend Ned maakt eene kangoeroe-pastij klaar, die verbazend lekker moet worden," antwoordde Koenraad.

Ik bleet alleen, en ging naar bed, doch sliep vrij slecht. Ik hoorde de wilden op het plat heen en weder loopen en tusschen beiden een oorverdoovend geschreeuw aanheffen. Zoo ging de nacht voorbij, zonder dat de epuipage uit hare gewone traagheid scheen opgewekt te worden. Zij scheen zich evenmin om die wilden te bekreunen, als de bezetting van een geblindeerd fort om de muizen, die over de blindeering loopen.

Ik stond 's morgens om zes uur op. Het luik was niet open. De lucht werd dus niet ververscht, maar de vergaarbakken, welke om alle mogelijke gebeurtenissen te voorkomen, gevuld waren, begonnen te werken en brachten eenige kubieke meter zuurstof in de Nautilus.

Ik bleef tot twaalf uur in mijne kamer zitten werken, zonder den kapitein slechts een oogenblik gezien te hebben. Men scheen aan boord geen enkel toebereidsel te maken om te vertrekken. Ik wachtte nog eenigen tijd en ging toen naar het salon. De pendule wees half drie; in tien minuten moest de vloed zijne grootste hoogte bereikt hebben, en als de kapitein geen dwaze belofte gedaan had, dan zou de Nautilus onmiddellijk vlot raken; anders zouden er heel wat maanden verloopen, voordat zij deze klippen verlaten kon.

Weldra voelde ik echter eenige trilling in het vaartuig; ik hoorde de kalk- en koraalpunten tegen den buitenwand schuren.

Vijf minuten over half drie kwam kapitein Nemo in het salon.

"Wij gaan vertrekken," zeide hij.

"Zoo?" antwoordde ik.

"Ik heb bevel gegeven, om het luik te openen."

"En de Papoea's?"

"De Papoea's?" antwoordde de kapitein schouderophalend.

"Zullen zij niet in de Nautilus komen?"

"Hoe zoo?"

"Wel, door het luik, als gij het laat open zetten."

"Mijnheer Aronnax," zeide Nemo bedaard, "men komt het luik van de Nautilus zoo maar niet binnen, al staat het open."

Ik keek hem eens aan.

"Begrijpt gij mij niet?" vroeg hij.

"Geenszins."

"Welnu, kom dan mede en zie."

Ik ging naar de groote middeltrap; daar stonden Ned Land en Koenraad zeer nieuwsgierig naar eenige matrozen te kijken die het luik openden, terwijl kreten van woede en afgrijselijk geschreeuw daar buiten weerklonken. Eindelijk was het luik open, en een twintigtal afschuwelijke tronies verschenen. Maar de eerste van die wilden, die de hand aan de trapleuning sloeg, werd door ik weet niet welke onzichtbare kracht achteruitgeworpen, en vluchtte onder vreeselijk geschreeuw en met ontzaglijke sprongen. Tien van zijne makkers wilden ook naar binnen komen, en ondergingen hetzelfde lot.

Koenraad was in verrukking; Ned Land, slechts aan zijne hevige driften gehoor gevende, vloog naar de trap, maar, nauwelijks had hij de trapleuning aangegrepen, of hij werd op zijne beurt terug geslingerd.

"Duizend duivels!" riep hij, "ik ben door den bliksem getroffen!" Die uitroep verklaarde mij alles; het was geene trapleuning meer, maar een metalen ketting met electriciteit geladen, welke tot op het plat ging. Ieder die er aan raakte kreeg een vreeslijken schok, en zulk een schok zou doodelijk geweest zijn als de kapitein dien geleider met den geheelen electrieken stroom van zijne machine geladen had.