Jules Verne

De Bayonnaise liet eenige maanden na het vertrek van de Astrolabe het anker voor Vanikoro vallen, doch vond niets nieuws; alleen bevond men dat de inboorlingen het gedenkteeken voor La Perouse hadden ontzien.

Dit was ongeveer het verhaal dat ik aan kapitein Nemo deed.

"Dus weet men nog niet," zeide hij, "waar dit derde schip is vergaan, hetwelk door de schipbreukelingen op Vanikoro gebouwd werd?"

"Neen, kapitein."

Nemo zeide verder niets doch wenkte mij om hem naar het salon te volgen. De Nautilus zonk eenige meters onder water en de wanden openden zich. Ik ijlde naar het glas en zag onder die koralen en andere zeegewassen overblijfselen van eene schipbreuk, welke de dreggen niet hadden kunnen losrukken; ijzeren werktuigen, ankers, kanonnen, kogels, een kaapstander, een brok van een voorsteven, kortom allerlei voorwerpen van vergane schepen, welke de zee nu met hare levende bloemen overdekt had.

Terwijl ik die armzalige overblijfselen stond te bekijken, zeide de kapitein op ernstigen toon:

"Kapitein La Perouse vertrok 7 December 1785 met zijne schepen; eerst ankerde hij in de Botanybaai, daarop bezocht hij de Vriendschapseilanden, Nieuw-Caledonie, richtte toen den steven naar Santa-Cruz en wierp het anker voor Namouka een der Vriendschapseilanden. Toen kwamen de schepen op de onbekende klippen van Vanikoro; de Boussole zeilde vooruit, en stootte aan den zuidkant van het eiland; de Astrolabe kwam te hulp, doch leed eveneens schipbreuk. Het eerste schip werd bijna onmiddellijk uit elkander geslagen; het tweede dat onder den wind op het zand geraakt was, hield het nog eenige dagen uit; de schipbreukelingen werden door de inlanders vrij goed ontvangen: zij zetten zich op het eiland neder en bouwden daar een kleiner schip met de overblijfselen van het groote. Eenige matrozen bleven vrijwillig op Vanikoro; de anderen, hoewel zwak en ziek, vertrokken met La Perouse. Zij zetten koers naar de Salomon-eilanden, en vergingen met man en muis op de westkust van het voornaamste eiland dier groep."

"En hoe weet gij dat?" vroeg ik.

"Ziehier wat ik op de plaats van die laatste schipbreuk gevonden heb."

Kapitein Nemo liet mij een blikken doos zien, waarop het wapen van Frankrijk stond ingeslagen, en die geheel door het zeewater was ingevreten. Hij opende haar en ik zag een aantal geel geworden, doch nog leesbare papieren. Het waren de instructien van den Minister van Marine aan La Perouse, op welker kant Lodewijk XVI eigenhandig eenige aanteekeningen had gemaakt.

"Het is een schoone dood voor een zeeman!" zeide toen kapitein Nemo. "Het is een kalm graf daar onder de koralen, ik wensch dat de hemel mij en mijne makkers nimmer ander graf schenke!"

HOOFDSTUK XX

De Torrestraat.

In den nacht van 27 op 28 December verliet de Nautilus de kusten van Vanikoro met buitengewone snelheid. Zij richtte zich naar het zuidwesten, en in drie dagen doorliepen wij de 750 kilometer, welke dit eiland van de zuidoostpunt van Nieuw-Guinea scheidt.

Den 1sten Januari 1868 kwam Koenraad zeer vroeg in den morgen op het plat bij mij.

"Mijnheer," zeide de brave jongen, "zal mij toch niet kwalijk nemen als ik hem een gelukkig nieuwjaar wensch?"

"Wat, Koen? Evenmin als te Parijs in mijne studeerkamer; ik neem uw wensch aan en dank u er voor; alleen wil ik u vragen wat gij bedoelt met een gelukkig nieuwjaar in de omstandigheden, waarin wij ons bevinden? Is het een jaar dat een einde aan onze gevangenschap maken moet, of een waarin wij deze vreemdsoortige reis zullen voortzetten?"

"Ik weet niet wat ik mijnheer moet antwoorden," zeide Koenraad. "Zeker is het dat wij vreemde dingen zien, en dat wij in die twee maanden geen tijd hebben gehad om ons te vervelen. Het laatste wat wij zien is altijd nog het meest verbazingwekkende, en als dat zoo doorgaat, weet ik niet waarmede het eindigen moet. Ik geloof dat wij zulk eene gelegenheid nooit weder krijgen."

"Nooit, Koen."

"En bovendien is die mijnheer Nemo, die een goeden naam draagt, ons evenmin hinderlijk alsof hij niet bestond."

"Het is zooals ge zegt, Koen."

"Ik denk dus, als mijnheer 't mij niet kwalijk neemt, dat een gelukkig jaar er een is, waarin wij alles zouden kunnen zien."

"Alles zien, Koen? Dat zou misschien wat lang duren.