Jules Verne

Wij zagen ze door het glas zeer snel achteruit zwemmen en visschen vervolgen, de kleinere opeten, doch zelve wederom door de grootere verslonden, terwijl zij in onbeschrijfelijke verwarring de tien pooten bewogen, welke de natuur hun op den kop als een haarbos van slangen heeft ingeplant. Niettegenstaande hare snelheid voer de Nautilus gedurende eenige uren door de menigte dieren waarvan een aantal in de netten gevangen werden en waaronder ik de negen verschillende soorten herkende, welke d'Orbigny voor den Grooten Oceaan heeft opgegeven.

Men ziet het dat de zee ons gedurende onze reis de schoonste wonderen vertoonde. Zij wisselde die in het oneindige af. Zij veranderde elk oogenblik haar schouwspel tot ons genoegen, en wij waren daardoor niet alleen getuigen van Gods werken te midden van het vloeibaar element, maar konden ook in de vreeselijkste geheimen van den Oceaan doordringen.

Den 11den December zat ik in het salon te lezen; Koenraad en Ned Land bekeken het electriek verlichte water door de ramen. De Nautilus lag onbeweeglijk. De vergaarbakken waren vol water, zoodat het schip duizend meter onder het vlak der zee lag, eene diepte welke weinig bewoners telt, en waar de groote visschen slechts hoogst zelden verschijnen. Plotseling stoorde Koenraad mij in mijne lectuur.

"Wil mijnheer eens een oogenblik hier komen?" vroeg hij met zonderlinge stem.

"Wat is er dan, Koenraad?"

"Mijnheer moet maar eens zien."

Ik stond op, ging voor het glas op de ellebogen liggen en keek. Midden in het electrieke licht hing eene groote zwarte massa onbeweeglijk in het water. Ik bekeek het nauwkeurig om daardoor den aard van dit reusachtige dier, naar ik meende te herkennen. Maar plotseling kwam mij eene gedachte voor den geest.

"Een schip!" riep ik uit.

"Ja," zeide Ned Land, "een ontredderd vaartuig dat rechtstandig gezonken is."

De harpoenier bedroog zich niet, wij hadden een schip voor ons, welks gescheurd want er nog bij hing. De romp scheen in goeden staat te zijn, en de schipbreuk kon slechts eenige uren geleden hebben plaats gehad. Drie stompen van masten, welke twee voet boven het dek waren afgehouwen, toonden aan, dat het door storm beloopen schip zijn staand want had moeten opofferen; doch op zijde geslagen was het volgeloopen en gezonken; het helde aan bakboordzijde nog over. Het was een treurig schouwspel, dat wrak daar onder water te zien drijven, maar nog treuriger te aanschouwen, hoe eenige lijken op het dek met touwen vastgesjord lagen. Ik telde er vijf, vier mannen, van wie een nog aan het roer stond, en verder eene vrouw, welke halfweg uit de kajuitskap met een kind in den arm te voorschijn kwam; de vrouw was nog jong; door het licht van de Nautilus beschenen kon ik duidelijk hare trekken onderscheiden, welke het water nog niet onkenbaar gemaakt had. Bij eene laatste stuiptrekking had zij haar kind nog opgeheven, doch het arme kleine wicht hield de armpjes om den hals der moeder geslagen. De houding der vier matrozen was vreeselijk, verwrongen als zij waren door stuiptrekkende bewegingen, terwijl zij eene laatste poging hadden gedaan om zich van de koorden, waarmede zij aan het schip gebonden waren, te ontdoen. Slechts de stuurman zag er kalmer uit; zijn gelaat was ernstig, de grijze haren zaten hem tegen de slapen geplakt, en met de hand aan het roerrad geklemd, scheen hij zijnen verongelukten driemaster nog door de diepten van den Oceaan te willen sturen. Welk een tooneel! Wij waren verstomd; ons hart klopte hoorbaar bij het gezicht van die als 't ware op heeter daad betrapte schipbreuk, welke om zoo te zeggen in hare laatste oogenblikken gephotographeerd was! Ik zag reeds vreeselijk groote haaien met vurig oog naderen, zeker aangelokt door die lekkernij van menschenvleesch. De Nautilus maakte eene wending en draaide om het gezonken schip heen, zoodat ik een oogenblik op den spiegel lezen kon:

Florida, Sunderland.

HOOFDSTUK XIX

Vanikoro.

Dit vreeselijk schouwspel was de voorbode van eene menigte zeerampen, welke de Nautilus op haar weg zou ontmoeten.