Koenraad was bij dit prachtig schouwspel evenals ik blijven stilstaan; zeker was die brave jongen bij die massa zooephyten en molusken weder aan het rangschikken; duizenden soorten van planten en dieren toch lagen op den bodem, en het speet mij telkens als ik schoone exemplaren er van plattrapte; doch wij moesten vooruit; wij gingen te midden van al die wonderen voort, ik mocht mij nauwelijks een oogenblik ophouden, want ik volgde den kapitein, die mij telkens met een wenk riep. Weldra veranderde de aard van den bodem; op de zandvlakte volgde een laag kleverige modder, die uit kalkschelpen ontstaan was; daarop gingen wij door eene weide van zeegras en zwamplanten van wonderlijke groeikracht. Deze dichtbegroeide perken waren zacht om op te loopen, en konden met de zachtste, door menschenhanden geweven tapijten wedijveren. Maar terwijl het groen onder onze voeten zich uitspreidde, was het ook boven ons hoofd te vinden; er vormde zich nu en dan als een prieel van zeeplanten, welke allen tot de grassen behoorden, waarvan men meer dan duizend soorten kent; de kleuren der planten waren ook verschillend, waarbij ik opmerkte, dat de groene planten meer tot de oppervlakte der zee naderden, terwijl de roode op eene middelmatige diepte, en de zwarte of bruine in de grootste diepten van den Oceaan gevonden werden.
Wij hadden voor ongeveer anderhalf uur de Nautilus verlaten; het was bij twaalven; ik bemerkte het aan den loodrechten stand der zonnestralen, welke niet meer gebroken werden. Het wondervolle kleurenspel verdween langzamerhand; wij liepen met regelmatigen tred, hetwelk met wonderbare duidelijkheid op den bodem weerklonk. Het minste geluid werd met eene snelheid overgeplant, waaraan men op aarde niet gewoon is; inderdaad geleidt het water het geluid beter dan de lucht, en het plant zich met viervoudige snelheid voort.
Op dit oogenblik daalde de bodem vrij snel; het licht verminderde. Wij bereikten eene diepte van honderd meter, en liepen onder eene drukking van tien atmosferen; doch mijne kleeding was zoo gemaakt dat ik van die drukking niets gevoelde; alleen bemerkte ik zekere belemmering in het gebruik mijner vingers, doch dit verdween spoedig, en hoewel ik vermoeid moest zijn van eene wandeling van twee uur in eene kleeding, waaraan ik zoo weinig gewoon was, gevoelde ik daarvan bijna niets. Door het water geholpen, kon ik mij met bijzonder gemak bewegen.
Op deze diepte van honderd meter zag ik de zonnestralen nog, maar zwak. Op den helderen glans was eene rosachtige schemering gevolgd, zoo wat gelijkende op iets dat tusschen dag en nacht in was. Toch zagen wij nog genoeg om voort te kunnen gaan, en het was nog niet noodig om onze lichttoestellen in werking te brengen.
Op dit oogenblik stond kapitein Nemo stil; hij wachtte tot dat ik bij hem was, en toen wees hij mij met den vinger eene donkere massa, welke op kleinen afstand in de schemering te zien was.
"Dit is het bosch van het eiland Crespo," dacht ik, en ik bedroog mij niet.
HOOFDSTUK XVII
Een onderzeesch woud.
Eindelijk waren wij aan den rand gekomen van het woud, dat zeker een der schoonsten was van het uitgestrekte gebied van kapitein Nemo. Hij beschouwde het als het zijne, en matigde zich dezelfde rechten daarover aan als de eerste menschen in de eerste tijden na de schepping op alles hadden. Wie zou hem bovendien het bezit van dit onderzeesche gebied betwist hebben? Welk ander zou even stoutmoedig als hij met de bijl in de hand het sombere woud zijn komen ontginnen?
Dit woud bestond uit groote boomplanten, en zoodra wij er in waren doorgedrongen, werd mijn blik getroffen door den zonderlingen stand der takken, iets wat ik nog niet had opgemerkt.
Geen van de grassoorten, welke den grond bedekten, geen van de takken, welke uit de struiken te voorschijn groeiden, was bochtig of krom, of strekte zich horizontaal uit. Alles rees lijnrecht naar het zeeoppervlak; geen sprietjes, geen takjes, zoo dun, of zij waren recht als ijzeren staven en draden. Het zeewier en het riet groeiden lijnrecht naar boven; als ik ze met de hand op zijde duwde, hernamen die planten onmiddellijk haar vorigen stand.