Jules Verne

De visschen kwamen talrijker dan de vogels in de lucht op ons af, waarschijnlijk aangetrokken door het schitterende electrieke licht.

Plotseling werd het weder licht in de zaal, de wanden werden dichtgeschoven, en het betooverend gezicht verdween; maar nog lang droomde ik, totdat mijn blik zich op de instrumenten aan den muur vestigde. Het kompas wees altijd eene noordoostelijke richting aan; de manometer gaf een druk aan van vijf atmosferen, dus eene diepte van vijftig meter, en de electrieke log liet ons zien dat wij vijftien kilometer in het uur maakten.

Ik wachtte kapitein Nemo, maar hij kwam niet; de klok stond op vijf uur. Ned Land en Koenraad gingen naar hunne hut; ik naar mijne kamer; mijn middagmaal stond gereed; het bestond uit een overheerlijke schildpadsoep, verder uit een in boter gebakken barbeel, wiens lever afzonderlijk klaargemaakt een voortreffelijk eten opleverde, en uit eenige sneden van een gebraden grooten visch, waarvan de smaak lekkerder was dan van zalm.

Ik bracht den avond door met lezen, schrijven en mijmeren. Toen ik slaap kreeg ging ik naar bed en sliep gerust, terwijl de Nautilus den snellen Zwarten stroom volgde.

HOOFDSTUK XV

Eene schriftelijke uitnoodiging.

Den volgenden dag, 9 November, werd ik na een slaap van twaalf uur wakker. Koenraad kwam, volgens gewoonte, hooren of "mijnheer goed geslapen had," en zijne diensten aanbieden. Hij zeide dat zijn vriend Ned nog lag te slapen, alsof hij zijn leven lang anders niets gedaan had. Ik liet den braven jongen naar hartelust babbelen, zonder hem te antwoorden. Ik was afgetrokken door de voortdurende afwezigheid van den kapitein, die sedert ons onderhoud van den vorigen dag niet weder verschenen was; ik hoopte hem in den loop van den dag terug te zien. Spoedig had ik mijne kleederen aan; de stof lokte menige opmerking van Koenraad uit; ik vertelde hem, dat zij gemaakt waren van de zijdeachtige draden, welke op een soort van schelpen langs de kusten der Middellandsche Zee gevonden worden; vroeger maakte men er schoone stoffen, kousen en handschoenen van, omdat de stof zeer zacht en warm is. De equipage van de Nautilus kon zich dus goedkoop kleeden, zonder ter markt te gaan bij katoenplanters, schapen, of zijdewormen. Toen ik aangekleed was ging ik naar de zaal, maar er was niemand.

Ik ging aan het bestudeeren van alle schatten, welke onder de glazen ramen lagen opgestapeld; ik doorbladerde de groote herbariums, die opgevuld waren met de zeldzaamste zeepianten welke hoewel gedroogd, toch hare schoone kleuren hadden behouden.

De dag ging voorbij, zonder dat ik met een bezoek van den kapitein vereerd werd. De zijwanden der zaal gingen niet open, misschien omdat men onzen smaak voor die schoone zaken niet bederven wilde. De richting van de Nautilus was altijd nog N.O.t.O., de snelheid twaalf kilometer, de diepte tusschen de 50 en 60 meter.

Den volgenden dag, 10 November, bracht ik even afgezonderd en verlaten door. Ik zag niemand van de equipage. Ned en Koenraad brachten het grootste gedeelte van den dag met mij door; zij verwonderden zich over de onverklaarbare afwezigheid van den kapitein. Was de zonderlinge man ziek, of wilde hij zijne plannen ten onzen opzichte wijzigen? Overigens genoten wij, volgens Koenraad, geheel onze vrijheid en wij werden uitstekend gevoed. Onze gastheer hield zich nauwkeurig aan de voorwaarden van onze overeenkomst; wij konden ons niet beklagen, en bovendien vonden wij in het zonderlinge van ons lot zulk eene schoone vergoeding, dat wij het recht nog niet hadden om hem te beschuldigen.

Dien dag begon ik het verhaal van mijne lotgevallen op te schrijven, waardoor ik ze nu met de grootste nauwkeurigheid kan mededeelen. Opmerkenswaardig was het dat ik op papier schreef, hetwelk uit zeegras gemaakt was.

Den 11den November bemerkte ik 's morgens reeds zeer vroeg aan de versche lucht, welke de Nautilus doorstroomde, dat wij weder aan het oppervlak der zee dreven, om onzen voorraad zuurstofhoudende lucht te vernieuwen. Ik ging naar de middeltr