laarzen zooveel als gij maar kunt, en haast u!"
"En mijnheers verzamelingen?" vroeg hij.
"Daar zal ik mij later mede bemoeien."
"Wat! de archiotheriums, hyracotheriums, oreodons, cheropotamussen en andere skeletten?"
"Men zal die in 't logement wel voor mij bewaren."
"En mijnheers levende babiroussa?"
"Men zal die in mijne afwezigheid wel voeren. Bovendien zal ik order geven om onze geheele menagerie naar Frankrijk te zenden."
"Keeren wij dus niet naar Parijs terug?" vroeg Koenraad.
"Ja ... zeker...." antwoordde ik eenigszins ontwijkend, "maar langs een omweg."
"Zoo als mijnheer belieft."
"'t Is maar eene kleinigheid, een eenigszins minder rechte weg, dat is alles; wij gaan met den Abraham Lincoln."
"Zooals mijnheer goedvindt," antwoordde Koenraad bedaard.
"Gij weet, mijn vriend, er is sprake van een monster ... een verschrikkelijken eenhoorn,... wij gaan de zee er van bevrijden!... De schrijver van een werk in twee quarto deelen over de "Geheimen van de diepten der zee," mag niet nalaten om zich met kapitein Farragut in te schepen. Een roemvolle tocht,... maar gevaarlijk ook. Men weet niet waar men heen gaat. Die dieren kunnen allerlei grillen hebben; maar wij gaan toch; wij hebben een kapitein, die goed uit zijne oogen kijkt."
"Zooals mijnheer doet, doe ik ook," zeide Koenraad.
"Denk er goed over na, want ik wil u niets verbergen; het is eene reis waarvan men niet altijd terugkeert."
"Zooals mijnheer goedvindt."
Een kwartier daarna waren onze koffers gepakt: Koen was in een ommezien gereed, en ik was zeker dat er niets vergeten was, want die jongen rangschikte mijne hemden en bovenkleeren even goed als vogels en zoogdieren.
De hijschmachine van het hotel bracht ons in den grooten gang; ik ging een paar trappen lager naar het kantoor om mijne rekening te betalen; ik gaf bevel om mijne opgezette dieren en gedroogde planten naar Parijs te verzenden en om de babirousa te voeren, en stapte gevolgd door Koenraad in een rijtuig. De wagen reed Broadway af naar Unionsquare, volgde de Vierde Avenue tot aan hare vereeniging met de Bowerystraat, sloeg toen de Katharinestraat in en hield bij den 34en steiger stil; daarvandaan bracht ons de Katharinaboot met paarden en rijtuig over naar Brooklyn, de groote voorhaven van New-York, hetwelk op den linkeroever der Oost-rivier ligt, en in weinige minuten waren wij op de kaai, waar de Abraham Lincoln vervaarlijke rookwolken door hare beide schoorsteenen naar boven stuwde.
Onze bagage werd onmiddellijk op het dek van het fregat gebracht. Ik haastte mij aan boord te komen en vroeg naar den kapitein. Een der matrozen bracht mij op de kampanje, waar ik een officier vond met een goed voorkomen, die mij de hand toestak.
"Mijnheer Pierre Aronnax?" vroeg hij.
"Dat ben ik," antwoordde ik hem. "Kapitein Farragut?"
"In eigen persoon. Wees welkom, mijnheer de professor; uw hut is voor u gereed."
Ik groette hem, en liet den kapitein verder voor het uitzeilen zorgen, terwijl ik mij de hut deed aanwijzen, welke voor mij bestemd was.
De Abraham Lincoln was voor hare nieuwe bestemming goed gekozen en uitgerust. Het was een snelzeilend fregat, met eene machine, welke eene stoomspanning van zeven atmosferen toeliet. Met deze drukking had de Abraham Lincoln een gemiddelde snelheid van 18,3 kilometer in het uur, eene aanzienlijke snelheid, maar onvoldoende om met den reusachtigen visch te wedijveren.
De inwendige inrichting van het fregat beantwoordde aan het overige. Ik was zeer tevreden over mijne hut, welke zich in het achterschip bevond en uitkwam in het officierssalon.
"Wij zullen hier op ons gemak zijn," zeide ik tegen Koenraad.
"Even goed als een slak in haar schelp!" antwoordde Koenraad.
Ik liet Koenraad onze koffers behoorlijk plaatsen en ging zelf weer naar boven om de toebereidselen tot de afvaart te zien. Op dit oogenblik liet de kapitein de laatste trossen, welke het fregat aan de kaai van Brooklijn bevestigden, losgooien. Als ik dus een kwartier later gekomen was, zou het schip zonder mij vertrokken zijn, en ik had dien buitengewonen, bovennatuurlijken en onwaarschijnlijken tocht niet medegemaakt, waarvan het ware verhaal evenwel niet overal geloof zal vinden.