Jules Verne

"Oom!" hernam ik, "ik houd uwe berekeningen voor juist; maar veroorloof mij er eene onbetwistbare gevolgtrekking uit af te leiden."

"Ga gerust uw gang, mijn jongen!"

"Ter plaatse waar wij thans zijn, onder de breedte van IJsland, bedraagt de straal der aarde ten naasten bij vijftien honderd drie en tachtig uur gaans?"

"Vijftien honderd drie en tachtig en een derde uur gaans."

"Wij zullen een rond getal van zestien honderd uur gaans nemen. Van eene reis van zestien honderd uur gaans hebben wij er zestien achter den rug."

"Zooals gij zegt."

"En dat na een weg van vijf en tachtig uur gaans geloopen te hebben?"

"Juist!"

"In ongeveer twintig dagen?"

"In twintig dagen."

"Nu, zestien uur gaans is het honderdste deel van den straal der aarde. Als wij zoo voortgaan, zullen wij twee duizend dagen of bijna vijf en een half jaar aan de nederdaling besteden!"

De professor antwoordde niet.

"Zonder nog te rekenen, dat als eene loodrechte lijn van zestien uur gaans verkregen wordt door een waterpasse van tachtig, dit acht duizend uur gaans naar het zuidoosten zal bedragen, en wij dus reeds lang door een punt van den omtrek gegaan zullen zijn, voor wij het middelpunt bereiken."

"Loop naar den duivel met uwe berekeningen!" antwoordde mijn oom met eene toornige beweging. "Loop naar den duivel met uwe veronderstellingen! Waar berusten zij op? Wie zegt u, dat deze gang niet rechtstreeks tot ons doel voert? Daarenboven heb ik een vroeger geval voor mij. Wat ik thans doe heeft een ander reeds gedaan, en waar hij geslaagd is, zal ik op mijne beurt slagen."

"Ik hoop het, maar toch mag ik wel...."

"Gij moogt zwijgen, Axel! wanneer gij zulke zotteklap wilt uitslaan."

Ik zag wel, dat de verschrikkelijke professor weder uit de huid van den oom dreigde te voorschijn te komen, en hield mij voor gewaarschuwd.

"Raadpleeg nu," zeide hij, "den luchtdichtheidsmeter. Wat wijst hij aan?"

"Eene aanzienlijke drukking."

"Goed. Gij ziet, dat wij door zachtjes te dalen ons langzamerhand aan de dichtheid dezer dampkringslucht gewennen en er niet onder lijden."

"Op wat oorpijn na."

"Dat is niets. Dat onbehaaglijke gevoel kunt gij doen verdwijnen door de buitenlucht snel in gemeenschap te brengen met de lucht in uwe longen."

"Zeer goed," antwoordde ik, vast besloten zijnde om mijn oom niet verder tegen te spreken. "Het verwekt zelfs een waar genoegen, als men zich zoo gedompeld voelt in dezen dichteren dampkring. Hebt gij wel opgemerkt, met hoeveel kracht het geluid zich voortplant?"

"Zonder twijfel. Een doove zou hier eindelijk opperbest gaan hooren."

"Maar die kracht zal zeker nog toenemen?"

"Ja, volgens eene vrij onbepaalde wet; het is waar, dat de zwaartekracht verminderen zal, hoe lager wij komen. Gij weet, dat hare werking zich het sterkst doet gevoelen aan de oppervlakte der aarde, en dat de voorwerpen in het middelpunt van den aardbol geene zwaarte meer hebben."

"Ik weet het; maar zeg mij, zal deze lucht eindelijk niet de dichtheid van het water krijgen?"

"Zonder twijfel, onder eene drukking van zeven honderd en tien dampkringen."

"En lager?"

"Lager zal die dichtheid nog toenemen."

"Hoe zullen wij dan dalen?"

"Dan zullen wij steenen in onze zakken stoppen."

"Op mijne eer, oom! gij hebt voor alles een antwoord klaar."

Ik durfde mij niet verder wagen op het veld der veronderstellingen, want ik zou nogmaals gestooten hebben op de eene of andere onmogelijkheid, die den professor razend zou gemaakt hebben.

Het was echter duidelijk, dat de lucht onder eene drukking, die tot duizenden dampkringen kon stijgen, eindelijk tot den vasten toestand moest overgaan, en aangenomen zelfs dat onze lichamen dit konden doorstaan, dan zouden wij toch de onderneming hebben moeten opgeven in spijt van alle redeneeringen van de wereld.

Maar ik kwam met dit bewijs niet voor den dag. Mijn oom zou mij weder geantwoord hebben met den eeuwigen Saknussemm, een vroeger geval zonder eenige waarde; want al hield men de reis van den geleerden IJslander ook voor echt, zoo was er toch nog eene zeer eenvoudige zaak tegen in te brengen, namelijk:

In de zestiende eeuw waren de barometer en de luchtdichtheidsmeter nog niet uitgevonden; hoe had Saknussemm dan kunnen bepalen, wanneer hij het middelpunt van den aardbol had bereikt?

Maar ik hield deze tegenwerping voor mij en wachtte de verdere gebeurtenissen af.