Jules Verne

Ik ging bij den muur zitten, terwijl het water met groot geweld slechts twee voet van mij af stroomde. Maar een muur van graniet scheidde ons er nog van.

Zonder na te denken, zonder mij af te vragen of er misschien niet eenig middel bestond om zich dit water te verschaffen, verviel ik in eene vlaag van wanhoop.

Hans zag mij aan en ik meende een glimlach om zijn mond te zien spelen.

Hij stond op en nam de lamp. Ik volgde hem. Hij wendde zich naar den muur. Ik zag het aan. Hij legde zijn oor tegen den drogen steen en ging er langzaam overheen, steeds nauwkeurig luisterende. Ik begreep, das hij het juiste punt zocht, waar de stroom zich met meer geraas deed hooren. Dit punt vond hij in den linkerzijwand, drie voet boven den grond.

Wat was ik aangedaan! Ik durfde niet gissen wat de jager wilde doen. Maar ik moest hem wel begrijpen en toejuichen en liefkozen, toen ik hem zijn breekijzer zag grijpen om de rots zelve aan te tasten.

"Gered!" riep ik uit, "gered!"

"Ja!" herhaalde mijn oom hartstochtelijk, "Hans heeft gelijk! O, die brave jager! Dat zouden wij niet gevonden hebben!"

Ik geloof het wel. Een zoodanig middel, hoe eenvoudig het ook ware, zou ons niet in de gedachte gekomen zijn. Niets was gevaarlijker dan een krachtige stoot tegen dit gebeente des aardbols. Hoe licht kon er eene instorting plaats hebben, die ons verpletterde! Hoe licht kon de stroom, zich een weg door de rots banende, ons medeslepen! Die gevaren waren geenszins denkbeeldig; maar de vrees voor instorting of overstrooming kon ons nu niet tegenhouden, en onze dorst was zoo hevig, dat wij om hem te stillen zelfs in het bed van den oceaan zouden gegraven hebben.

Hans begon dat werk, dat mijn oom noch ik zouden volvoerd hebben. Daar het ongeduld onze hand bestuurde. Zou de rots onder onze onbezonnen slagen verbrijzeld zijn. De gids integendeel, bedaard en gematigd, verdunde langzamerhand de rots door eene reeks van lichte, gedurig herhaalde slagen, en maakte zoo eene opening van een halven voet wijd. Ik hoorde het toenemende geraas van den stroom en meende reeds te gevoelen, hoe het weldadige water mijne lippen bevochtigde.

Weldra drong het breekijzer twee voet diep in den granietmuur; het werk duurde reeds meer dan een uur; ik kromp ineen van ongeduld! Mijn oom wilde tot groote middelen zijne toevlucht nemen. Ik had moeite om hem tegen te houden. Reeds greep hij zijn breekijzer, toen zich plotseling een gefluit deed hooren. Een waterstraal spoot uit den muur tegen den anderen wand aan.

Hans door den schok half omgeworpen, kon een kreet van pijn niet bedwingen. Ik begreep waarom, toen ik, mijne handen in de vloeistof stekende, op mijne beurt een geweldig geschreeuw aanhief: de bron was kokend heet.

"Water van honderd graad!" riep ik.

"Welnu! het zal bekoelen", antwoordde mijn oom.

De gang werd gevuld met damp, terwijl eene beek zich vormde en zich in de onderaardsche kronkelingen verloor; kort daarna schepten wij er onzen eersten mondvol uit.

O! welk een genot! welk eene onuitsprekelijke zaligheid! Wat was dit voor water? Van waar kwam het? Dat maakte niets uit. Het was water en hoewel nog warm, riep het toch het bijna ontvlodene leven weder terug. Ik dronk zonder ophouden, zelfs zonder te proeven.

Eerst na een oogenblik van geneugte riep ik uit:

"Het is ijzerhoudend water!"

"Dat is uitmuntend voor de maag," antwoordde mijn oom, "en bevorderlijk voor de mineraalvorming! Deze reis is zoo goed als eene naar Spa of Toeplitz!"

"O! wat smaakt het lekker!"

"Ik geloof het wel, het is ook water, dat twee uur gaans onder de aarde geput is; het heeft een inktsmaak, die volstrekt niet onaangenaam is. Hans heeft ons daar een opperbest hulpmiddel verschaft! Ook stel ik voor om zijn naam te geven aan deze heilzame beek."

"Goed!" riep ik.

En de naam "Hans-beek" werd terstond aangenomen.

Hans werd er niet trotscher om. Na zich heel matig verkwikt te hebben, ging hij met zijne gewone kalmte in een hoek leunen.

"Nu moeten wij," zeide ik, "dit water niet laten wegloopen."

"Waarom niet?" antwoordde mijn oom, "ik houd het er voor, dat deze bron nooit zal opdrogen."

"Dat blijft hetzelfde! wij zullen den zak en de flesschen vullen en dan de opening trachten te stoppen."

Mijn raad werd gevolgd.